Een kantoorgenoot van mr. X staat een vrouw bij in een arbeidszaak. De vrouw is niet blij met het resultaat en weigert de resterende declaraties te betalen.
Mr. X gaat voor zijn kantoor incasseren. De kantoorgenoot die de vrouw bijstond werkt inmiddels bij een ander advocatenkantoor. Mr. X vraagt hem processtukken op te stellen en stuurt hem benodigde gegevens toe.
Datalek
De vrouw klaagt (onder meer) dat mr. X haar gegevens heeft doorgegeven aan een derde, zonder haar toestemming: datalek!
Het Hof van Discipline stelt vast dat het kantoor van mr. X geen ‘privacyverklaring’ heeft, waarin iedereen kan lezen hoe het kantoor met persoonsgegevens omgaat. In de algemene voorwaarden staat wel iets over gegevensverwerking, maar niets wat deze situatie dekt. Daarom had mr. X op grond van de AVG toestemming moeten vragen aan de vrouw voor de dataverstrekking en had zij gelegenheid moeten krijgen bezwaar te maken. Wat overigens niet altijd hoeft te leiden tot niet-verstrekken, zegt het hof erbij, al lijkt Gedragsregel 3 lid 3 iets anders te suggereren: er kan een rechtvaardigingsgrond zijn.
Opdracht
Het enkel ontbreken van toestemming maakt nog geen datalek, vervolgt het hof. Daarvoor moet vaststaan dat met de verstrekking inbreuk is gemaakt op de vereiste vertrouwelijkheid van de gegevens. Dat was hier niet het geval, nu het ging om een opdracht ter voorbereiding van processtukken aan een geheimhouder die met de gegevens bekend was.
Mevrouw had ook inzage in de verstrekte gegevens gevraagd. Mr. X had dat geweigerd, het zou gaan om misbruik van bevoegdheid. Volgens het hof is het doel echter niet zonder meer relevant en had mr. X ‘zorgvuldiger kunnen handelen’. Bepaalde gegevens had hij zonder bezwaar kunnen verstrekken en van andere had hij kunnen motiveren waarom er een uitzondering gold.
Managing partner
Leidt dit alles tot een gegrondverklaring? Nee. Want, zegt het hof, mr. X trad hier op in de hoedanigheid van managing partner van een advocatenkantoor dat aan een externe advocaat de opdracht geeft om processtukken op te stellen. Voor optreden in niet-advocatenhoedanigheid geldt als tuchtrechtelijke lat dat het vertrouwen in de advocatuur moet zijn geschaad. En zo ver wil het hof niet gaan, gezien de feiten en omstandigheden van dit geval.
Het door het hof gekozen pad lijkt wat kronkelig. Mr. X verstrekte de gegevens om een procedure tegen klaagster als wederpartij te beginnen – handelde hij dan niet als ‘advocaat van de wederpartij’? Een ándere klacht van de vrouw tegen mr. X wordt wel langs die lat gelegd, met een nuancering omdat zij eerder cliënte was. Voor die klacht, en de uitkomst, leze men de uitspraak.