Meneer L had verschillende vennootschappen die failleerden, en ging in 2013 ook persoonlijk failliet. De curatoren hebben er een kluif aan. Ze verwijten meneer L dat hij niet meewerkt en geld heeft weggesluisd. Er loopt een strafzaak tegen meneer L vanwege faillissementsfraude.
Mr. X stond meneer L bij in een klachtzaak tegen een accountant. De curatoren waarschuwden mr. X dat meneer L zonder hun toestemming helemaal niet mocht procederen. Toen bleek dat mr. X zich voor zijn diensten door een derde liet betalen, stapten ze naar de tuchtrechter.
Volgens de curatoren had mr. X ‘niet integer gehandeld op grond van ernstige vermoedens van meewerken aan heling, witwassen, bedrieglijke bankbreuk en/of valsheid in geschrifte’.
Mr. X had met de curatoren moeten overleggen voordat hij ging procederen. Hij had zich laten betalen met geld dat bestemd was voor de boedel. Hij had zich ten onrechte en zonder toelichting door een derde laten betalen, zeker nu hij niet overlegd had met de curatoren.
Onderzoeksplicht
In 2020 gaf het Hof van Discipline regels voor situaties als deze. Volgens mr. X had hij aan die voorwaarden voldaan. Hij had geverifieerd wie de derde was, hoe het zat tussen de cliënt en die derde en waarom de derde de kosten wilde betalen. Om uit te sluiten dat er sprake was van een stroman had de derde stukken overgelegd die zijn verhaal onderbouwden. Nu het om een buitenlandse partij ging kon het ontlopen van BTW geen rol spelen.
In de opdrachtbevestiging had mr. X de derde als mede-opdrachtgever opgenomen. De derde verklaarde daarin dat hij het geld niet op meneer L of diens bedrijven zou verhalen. De betaler had zijn handtekening eronder gezet, en die was weer gecontroleerd.
Tegenover de curatoren had mr. X zich op zijn geheimhoudingsplicht beroepen, maar hij had alles wel bij de deken uit de doeken gedaan. Die had de stukken bekeken en geen aanleiding gezien voor een dekenklacht.
Volgens de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden komt de klacht – mede gezien de zitting – erop neer dat mr. X zich door een ander had laten betalen en niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dat klinkt wat beperkter– serveerden de curatoren de soep ter zitting dus toch iets minder heet?
Hoe dan ook, de klacht zoals de tuchtrechter die samenvat acht hij gezien de geschetste gang van zaken ongegrond. Voor een nader onderzoek als door de curatoren verzocht ziet de raad geen aanleiding. De tuchtrechter vermoedt dat de curatoren eigenlijk aan het vissen zijn: wie is toch die derde? Maar daar is het tuchtrecht niet voor bedoeld.
De curatoren geven het niet op: ze gingen in beroep.