‘Ik zit nog steeds met deze zaak in mijn maag’
Loïs Lok (29, Van Barneveld Advocaten, Oosterbeek) kon niet slapen toen ze een kort geding moest aanspannen tegen een vrouw van wie de dochter net was overleden. ‘Was ik in het belang van cliënt te ver gegaan?’
‘Hoe kun jij ’s nachts slapen? snauwde de wederpartij naar me toen we voor overleg de gang op werden gestuurd. Ik had een kort geding aangespannen namens mijn cliënt, de ex van mevrouw. Niet, dacht ik bij mezelf. Ik had die nacht geen oog dichtgedaan. Maar ik liet niets merken. ‘Ik ben hier niet van gediend, mevrouw,’ antwoordde ik rustig. ‘Laten we weer naar binnen gaan.’
Mijn cliënt en zijn ex-vrouw hadden twintig jaar geleden een ware vechtscheiding beleefd. Zijn twee dochters had hij sinds hun kindertijd niet meer gezien. Volgens cliënt had hij zich in hun belang teruggetrokken omdat de gemoederen zo hoog opliepen. Met één van zijn dochters had hij sinds een paar jaar weer contact. Stiekem. En zo hoorde hij in 2019 dat zijn andere dochter aan anorexia leed en die in september in een hospice was opgenomen. Op 1 oktober overleed ze. Cliënt vermoedde dat hij na het overlijden van zijn dochter geen afscheid van haar mocht nemen en zo kwam hij op 30 september bij mij.
Natuurlijk probeer je als advocaat eerst te overleggen. Mevrouw deed een voorstel, maar cliënt wantrouwde dit. ‘Waarschijnlijk is mijn dochters as op dat moment al lang uitgestrooid,’ zei hij. Ik kon niet anders dan een kort geding aanspannen en mevrouw dagvaarden. Er was immers haast bij geboden, op 4 oktober was vermoedelijk de uitvaart. Die nacht kon ik niet slapen. De dochter lag boven op haar eigen kamer opgebaard. Ik stelde me de gezinswoning voor waar mevrouw woonde en het moment dat de deurwaarder aanbelde met de dagvaarding. In mijn gedachte zag ik haar breken. Dit kon ze er waarschijnlijk niet bij hebben. Dat bleek ook het geval. Ze verhief haar stem toen ze me aansprak, daar op die gang. Ik kon niet anders dan het begrijpen. Blijkbaar ga ik erg ver in het belang van mijn cliënt, bedacht ik op dat moment. Ik was net een jaar beëdigd en alles was nog nieuw voor me. Ik had die ochtend toen ik naar de rechtbank reed al opgezien tegen de confrontatie met de vrouw. Dit soort dingen leer je niet tijdens je studie rechten: hoe je hiermee om moet gaan. Aan de andere kant: mijn cliënt begreep ik ook. Hij was haar vader. Waarom zou hij in hemelsnaam geen afscheid mogen nemen?
Tot op de dag van vandaag zit ik met deze zaak in mijn maag. Mijn cliënt heeft geen afscheid mogen nemen van zijn dochter, geen as gekregen om in een kettinkje te doen en afgelopen maart kwam de uitspraak dat hij waarschijnlijk nooit iets tastbaars van haar zal krijgen, zelfs geen armbandje. Mijn cliënt is wel gehoord, maar er is niet écht naar hem geluisterd, zoals uit de onderbouwing van het vonnis blijkt. Het voelt onrechtvaardig en dat frustreert. En als ik me als advocaat al zo voel, hoe moet mijn cliënt zich dan voelen?’
‘Ik kon het hoe dan ook niet goed doen’
Jan-Jesse Lieftink (42, Bureau TBS Advocaten) had slapeloze nachten van de strafzaak tegen zijn cliënt Michel B. De zaak verwierf landelijke bekendheid als ‘TBS-moord’ en ‘Rode Klif moord’. ‘Ik bracht een concept Inspectierapport in de openbaarheid en toen brak de hel los. Dat deed iets met me.’
‘Mijn cliënt, tbs’er Michel B., werd in mei 2019 samen met een medeverdachte aangehouden voor de moord op een 72-jarige man uit Lelystad. De ophef was groot: functioneerde het tbs-systeem nog wel? En wat deed dit met de positie van minister Dekker? Kort daarvoor speelde nog de zaak van Anne Faber.
Tijdens de rechtszaak bekende cliënt samen met de medeverdachte de 72-jarige man om het leven te hebben gebracht. Hij vroeg de rechtbank hem opnieuw een gedwongen tbs-behandeling op te leggen, want dat had hij naar eigen zeggen nodig. Volgens cliënt waren er tijdens de behandeling door de tbs-kliniek fouten gemaakt. Hierop vroeg ik de Inspectie van Veiligheid en Justitie, die bezig waren met een onderzoek naar het tbs-traject van cliënt, de uitkomsten van dit onderzoek reeds in de conceptfase te verstrekken. Vrij snel werd mij namelijk duidelijk dat zij hun definitieve rapport niet klaar zouden hebben voor de inhoudelijke zitting bij de rechtbank. Ik gaf direct aan dat ik dit rapport, dat onder embargo was, wellicht ter zitting zou indienen als dat in het belang van mijn cliënt was. De inspectie stemde toe. De conclusies in het rapport waren zó schokkend – zo was er bijvoorbeeld onvoldoende toezicht geweest op mijn cliënt tijdens zijn verlof waardoor hij in contact kon komen met de medeverdachte – dat ik het rapport voorafgaand aan de zitting heb ingediend bij de rechtbank. Ik heb ook tijdens de zitting uit het rapport geciteerd met als doel dat aan cliënt een fors lagere gevangenisstraf zou moeten worden opgelegd. Deze citaten verschenen vervolgens in de media.
En toen brak de hel los. In de tbs-wereld werd met walging over mijn handelen gesproken. Het vertrouwen in mij als advocaat werd zelfs ter discussie gesteld. Door de betrokken tbs-kliniek werd een klacht ingediend bij de deken. En dat terwijl ik voor mijn gevoel júíst zo zorgvuldig was geweest. Ik had hier slapeloze nachten van gehad: moest ik het rapport wel of niet indienen? Het was zo’n dilemma voor me geweest. Met mijn kantoorgenoot met wie ik de zaak deed, had ik hierover zeer uitgebreid gesproken. Conclusie: ik kon het hoe dan ook niet goed doen: of ik benadeelde cliënt door het rapport niet in te brengen of ik benadeelde de tbs-kliniek door het wel te doen. En als advocaat dien ik in dit geval maar een belang en dat is dat van de cliënt. De zaak had ondertussen te veel van me had gevraagd. Ik kreeg last van ademhalingsproblemen en benauwdheid. Ik ben uiteindelijk drie maanden overspannen geweest. Wat mij het meest steekt, is dat ik naar eer en geweten gehandeld heb. De klacht is uiteindelijk niet doorgezet, maar als je op deze wijze bejegend wordt door een sector die je altijd verdedigd hebt, dan doet dat iets met je als mens.’
‘Soms staat een wiegje op de verkeerde plek’
Nina van Amsterdam (35, Claves Advocaten) doet regelmatig uithuisplaatsingen. Eén zaak raakte haar zo, dat ze er wakker van lag. ‘Dit gun je niemand.’
‘Nina, huilde en schreeuwde het meisje door de telefoon. Ik ben net bevallen en ze hebben m’n kind van me afgenomen. Wat moet ik doen? Ze was volledig over haar toeren. Uithuisplaatsingen zijn altijd heftig, maar dit telefoontje raakte me enorm. Niet alleen is dit één van de meest afschuwelijke dingen die een moeder kan overkomen, maar ik had ook een klik met het stel.
Een paar dagen daarvoor had ik cliënt, de vriend van het meisje, tijdens een piketdienst in de politiecel opgezocht. Het was 2017. Meneer werd ervan verdacht een huis te hebben gekraakt. Een tuinhuisje welteverstaan. Al snel kwam het verhaal eruit. Hij en zijn vriendin hadden het huisje gekraakt omdat het meisje hoogzwanger was. Over twee dagen zou ze bevallen. Ze was niet langer welkom in de daklozenopvang vanwege haar zwangerschap en in het opvanghuis voor moeder en kind was meneer niet welkom omdat hij drugsverslaafd was. Ze waren van plan hun kind in het tuinhuisje op te voeden. Of ik hen alsjeblieft kon helpen. Ik doe veel strafzaken, maar ook personen- en familierecht. Toen ik aangaf dat ik hem bij wilde staan, vloog hij me om m’n nek. ‘Nina, jij bent degene die op mijn pad moest komen,’ zei hij geëmotioneerd. ‘Ik ben je zo dankbaar.’
Ik weet niet wat het was, maar er gebeurde daar iets in die kamer. Het was een bijzondere ontmoeting en dat heb ik niet zo vaak met een cliënt. In het traject dat volgde, werd mijn gevoel bevestigd. Wat een lieve mensen waren dit! En zijn, want ik ben nog steeds hun advocaat. Het is schrijnend dat hun wiegje op de verkeerde plek heeft gestaan. Dit leven gun je niemand. Het meisje is pas twintig en heeft zoveel meegemaakt in haar leven dat ze nu op straat leeft. Haar vriendje idem dito. Ik heb met ze te doen.
Als advocaat probeerde ik ze zo goed mogelijk te begeleiden. Ik legde uit dat als ze goed zouden samenwerken met Jeugdzorg ze een betere omgang met hun kindje konden krijgen. Later kreeg het stel nog een tweede kindje waarbij de hele geschiedenis zich herhaalde. Ik was erbij toen cliënt in de PI voor het eerst zijn tweede kindje zag. Een trieste situatie.
Normaal kan ik zaken goed naast me neerleggen. Zodra ik de deur van kantoor dichttrek, laat ik het werk los. Maar nu merkte ik dat ik thuis aan hen moest denken. Ik ben hun enige vertrouwenspersoon. Het meisje is heel wantrouwend naar de hulpinstanties, maar naar mij is ze open. Ik voel daardoor ook een bepaalde verantwoordelijkheid. Toen het meisje een tijdje niet reageerde op berichten heb ik me echt zorgen gemaakt. Ik lag er ‘s nachts wakker van. Zou het wel goed met haar gaan? In die tijd was er een moeder en kind vermist. Het zal toch niet, dacht ik maar. Gelukkig dook ze even later weer op.
Soms kan een pril leven al vol bagage beginnen. Voor mijn cliënt en zijn vriendin heeft dat tot op de dag van vandaag consequenties en dat raakt me. Het doet me inzien wat voor een geluk ik heb gehad dat mijn wiegje wél op de juiste plek stond. Je kunt nog zo liefdevol en vol goede intenties zijn, soms lukt het gewoonweg niet. Dan is het beter dat de kinderen ergens anders opgroeien en dat is hartverscheurend.
Inmiddels sta ik ze nog steeds bij – met name in de politierechterzaken waar cliënt vaak mee te maken krijgt – maar is er iets meer afstand doordat het andere typen zaken betreft. Dat is minder ingrijpend voor mij.’
Voor advocaten die vertrouwelijk willen praten over problemen in het werk of privé is er LawCare. Deze hulplijn voor en door advocaten is bereikbaar op 085-064 01 82. Bellen met LawCare is op werkdagen mogelijk van 10.00 tot 12.00 uur en van 20.00 tot 22.00 uur. Op zaterdag tussen 14.00 en 16.00 uur.