Je hebt als klager al een heel pad achter de rug voordat je klacht bij de tuchtrechter ligt. Nog afgezien van de klachtregeling bij het advocatenkantoor voor ontevreden cliënten, begin je met je klacht te melden bij de deken. Die gaat te werk volgens de Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling.
De deken onderzoekt, de advocaat voert ‘verweer’, er volgt zo nodig nog ‘repliek’ en ‘dupliek’ – het lijkt wel een heuse procedure op tegenspraak. Intussen mag je als klager eisen dat de klacht meteen naar de tuchtrechter wordt doorgezonden, maar doel is natuurlijk dat te voorkomen door een schikking. Daarom kan de deken in elk stadium partijen uitnodigen voor een gesprek.
Maar hij kan ook, zo staat in artikel 3.13. van de Leidraad, ‘naar gelang de omstandigheden in alle stadia van het onderzoek van de omschreven procedure afwijken’.
Pas als dit allemaal niks oplevert zal de deken de klacht ‘doorgeleiden’ naar de raad van discipline.
Ongegrond
Dat laveren tussen formeel en vrij is voor klagers misschien niet altijd makkelijk te volgen. Dat was in elk geval zo bij de klager die vond dat de deken in Limburg zijn klacht niet goed had behandeld. Klager had dat hele klacht-antwoord-repliek-dupliektraject gehad, en vond het gek dat de deken om zijn ‘dekenstandpunt’ te onderbouwen na ‘dupliek’ nog stukken bij de advocaat opvroeg, zonder dat hij als klager daarop mocht reageren. Terwijl de deken zijn reactie op de ‘dupliek’ niet aan het dossier wilde toevoegen. En dat dekenstandpunt hield in dat de klacht te laat was ingediend – waarom had hij klager daar niet eerder op gewezen?
De voorzitter van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Die termijn volgt nu eenmaal uit de wet, dat de deken klager er eerder op had kunnen wijzen maakt dat niet anders (maar, had hij misschien kunnen toevoegen, was wel erg jammer…).
Vrijheid
Volgens de voorzitter heeft de deken de nodige vrijheid bij het inrichten van het dekenonderzoek en hoeft hij niet bij elke reactie weer gelegenheid voor een tegenreactie te geven.
‘Klager dient zich te realiseren,’ staat in de beslissing, ‘dat het niet de deken is die beslist of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld maar dat dit is voorbehouden aan de (voorzitter van de) raad van discipline. Klager heeft bij de behandeling van zijn klacht bij de raad nog de gelegenheid om zijn standpunt, al dan niet gestaafd met bewijsstukken, aan de raad kenbaar te maken.’
Misschien zou dat bovenaan die leidraad moeten staan, en zou het dan verder wat minder kunnen lijken op een gerechtelijke procedure. Of is dat in deze tijd van controle en regulering een gek idee?