‘Als iemand een goed woordje doet, heb je er een cliënt bij’
Murat Çankaya (31) werkt bij Sahin & Stoetzer Advocaten in Lent. Zodra hij startte als advocaat-ondernemer, deed mond-tot-mondreclame zijn werk en wist de Turkse gemeenschap hem in no time te vinden.
‘Dat ik advocaat wilde worden, wist ik al op de middelbare school. Ik keek vaak naar Amerikaanse advocatenseries en -films. Die verwikkelingen, die Amerikaanse manier van pleiten, dat wilde ik ook.
Anderen helpen is mij met de paplepel ingegoten. Mijn moeder was heel maatschappelijk betrokken in Geldrop, waar ik ben opgegroeid. Zij kwam op haar vierde naar Nederland, had hier op school gezeten en sprak als een van de weinigen binnen de Turkse gemeenschap goed Nederlands. Zij hielp landgenoten met dingen als het aanvragen van bijzondere bijstand of schreef een bezwaarschrift als een aanvraag voor een uitkering werd afgewezen. Daar ving ik wel het een en ander van op.
Na mijn rechtenstudie heb ik minstens vijftig sollicitatiebrieven geschreven om als advocaat in loondienst te worden aangenomen. Prachtige brieven, echt op maat voor het kantoor. Allemaal schriftelijke afwijzingen, ik ben niet één keer op gesprek uitgenodigd. Daar houd je een rotgevoel aan over. Omdat het niet wilde vlotten, heb ik eerst een tijdje als btw-specialist gewerkt bij de Belastingdienst, eer ik aan de slag kon bij Sahin & Stoetzer. Daar ben ik meteen begonnen als advocaat-ondernemer. Dat was een financieel risicovolle stap, maar achteraf ben ik er blij mee. Andere collega’s werken eerst een tijd in loondienst en moeten dan de stap naar het ondernemerschap maken; ik heb het meteen meegekregen.
Van mijn cliënten komt zeventig tot tachtig procent uit de Turkse gemeenschap. In het begin kwamen die vooral op de kantoornaam af, maar op een gegeven moment gaat het vanzelf. Ik hoef niet naar borrels te gaan of op internet aan de weg te timmeren. Mond-tot-mondreclame is diepgeworteld in de Turkse gemeenschap. In Geldrop en Eindhoven, waar ik vandaan kom, komt bijna iedereen uit Posof, een district in Noordoost-Turkije, tegen de grens met Georgië aan. Komen die samen, dan wordt daar natuurlijk van alles gewisseld, en als iemand een goed woordje voor je doet, heb je er zo weer een cliënt bij.
De eerste paar jaar had ik een algemene praktijk, maar het is bijna onmogelijk om meer dan twee rechtsgebieden goed bij te houden. Daarom heb ik me gaandeweg steeds meer gespecialiseerd op letselschade en arbeidsrecht. Aan de toestroom van Turkse cliënten alleen heb je dan niet genoeg meer.
Niet zo lang geleden heb ik een nieuwbouwhuis gekocht. Voor de inrichting stap ik naar een Turkse vloerenboer toe, en ook mijn bankstel heb ik gekocht bij een Turkse ondernemer. Raar eigenlijk, iets in me zegt: je kunt beter naar iemand toegaan met dezelfde afkomst. Cliënten met een Turkse achtergrond die ik vraag waarom ze naar mij toe komen, zeggen dat ook: “Jij begrijpt me beter.” Dat is wel zo, maar voor de juridisch inhoudelijke beoordeling is het van ondergeschikt belang.
Onlangs had ik een zaak met een Turkse werknemer die op zijn teentjes was getrapt na een kritisch functioneringsgesprek. Hij haalde er van alles bij, ook zijn afkomst. Ik herken dat gevoel en ik vermoed dat het vaak ook wel meespeelt, maar het is lastig te bewijzen. Zo’n cliënt probeer ik duidelijk te maken dat het niet verstandig is om er iets mee te doen. Maar het valt me op dat cliënten met een Turkse achtergrond vaker veel willen praten op zitting dan cliënten met bijvoorbeeld een Nederlandse afkomst. Dat dient zelden de zaak. Dus spreken we van tevoren af: praat niet te veel, geef alleen antwoord op vragen van de rechter. Als de cliënt dan het woord krijgt, moet het er toch uit. Zolang het de behandeling niet te veel ophoudt, geeft de rechter daarvoor meestal wel ruimte. Bewust, om de cliënt het gevoel te geven dat hij wordt gehoord. Als er één reden is waarom ik soms minder Turkse cliënten zou willen, dan is het wel die houding ter zitting. Maar ik zal hen altijd graag blijven bijstaan, want op de een of andere manier haal ik daar toch de meeste voldoening uit.’
‘In Polen wordt veel meer tegen de advocaat opgekeken’
Aneta Haja (45) kwam op haar elfde met haar moeder vanuit Polen naar Nederland. Na voor verschillende overheden en een advocatenkantoor in Zeeland te hebben gewerkt, heeft ze sinds een jaar of tien een eigen praktijk in Twello, Haja Advocaat. Poolse cliënten heeft ze uit het hele land.
‘Het grootste deel van mijn praktijk is bestuursrecht, en daarbinnen vooral omgevingsrecht. Ongeveer dertig procent van mijn zaken bestaat uit personen- en familierecht, en van dat aandeel is zo’n tachtig procent Pools. Uit heel Nederland komen cliënten naar mij toe. Voor een groot deel is dat mond-tot-mondreclame, maar ik sta ook op een lijst advocaten op de Poolse ambassade. Als daar iemand naar toe belt die juridische bijstand nodig heeft, geven ze mijn naam door.
Dat was nooit mijn bedoeling; het is eenvoudig zo ontstaan. In Zeeland deed ik op een gegeven moment een zaak die draaide om de uitbuiting van arbeidsmigranten, waarbij ik veertig cliënten heb bijgestaan. Daarna ging het vanzelf. Mensen hebben toch behoefte aan iemand die de Poolse taal spreekt en de cultuur kent. De stap naar een Poolse advocaat is minder groot dan naar een Nederlands sprekende advocaat.
Soms sta ik nog wel gemeenten bij in zaken die draaien om het huisvesten van arbeidsmigranten, maar met het bijstaan van arbeidsmigranten in arbeidsrechtzaken ben ik gestopt. Je moet niet alle ballen in de lucht willen houden. De laatste jaren zijn er in Nederland verschillende Pools sprekende advocaten bijgekomen. Als ik word gebeld voor zaken in het arbeidsrecht of het strafrecht, verwijs ik naar hen door.
Poolse cliënten zijn soms verbaasd over het gemak waarmee rechtszaken in Nederland verlopen. Inhoudelijk zijn de verschillen in zaken en afwegingen in het familierecht niet eens zo heel groot, maar de procedures hier zijn veel gemakkelijker. Hier sta je als advocaat veel meer náást je cliënt. In Polen wordt veel meer tegen de advocaat opgekeken. Als je daar naar een advocaat stapt, stuurt hij je dossier door naar de rechtbank en hoor je er verder niet veel meer van. De communicatie tussen partijen, rechtbank en advocaat is in Polen veel afstandelijker.
Vaak ben ik advocaat en vertaler tegelijk. Sommige rechters vinden dat fijn, andere niet. Die vinden dat ik me op die manier niet kan concentreren op de inhoud. Sommigen zeggen het gewoon: “De volgende keer kunt u beter een tolk meenemen.” Maar ik ben wie ik ben: als ik cliënten bijsta in een eenvoudige zaak en het zijn mensen met niet zo veel geld, probeer ik als het even kan zelf te vertalen.
Nederlanders zijn wat zakelijker aangelegd dan Polen. Poolse mensen zijn wat sneller emotioneel. Ik leg de mensen die ik bijsta daarom altijd uit hoe het gaat bij een Nederlandse rechter; dat het om de feiten gaat en niet direct om jouw gevoelens. Als een Poolse cliënt emotioneel wordt in de zittingszaal, willen sommige rechters nog weleens fel reageren. Wilt u uw cliënt tot de orde roepen, hoor je dan. Cliënten vinden dat lastig, maar soms ben ik het wel met de rechter eens.
Af en toe denk ik dat ik beter geen nieuwe Poolse cliënten meer kan aannemen. Maar ik ben nu eenmaal Pools. Het hoort erbij, het maakt deel uit van wie ik ben. Je kunt je daartegen verzetten, maar de vraag is of je daar gelukkiger van wordt. En het is absoluut dankbaar werk, je kunt mensen helpen en echt uitleggen hoe het systeem in Nederland werkt.’
‘Ik voel de cultuurverschillen’
Britta Zeschmann (35), afkomstig uit Berlijn, zag aanvankelijk een carrière voor zich als logopedist, maar belandde na het doorlopen van de European Law School en de rechtenstudie in Maastricht bij het Limburgse Thuis Partners advocaten. Daar staat ze veel Duitse cliënten bij die zakendoen in of met Nederland.
‘Gemiddeld is de helft van de cliënten die ik bijsta Duits. We zitten hier in de euregio, Aken is maar een kwartier rijden hiervandaan. Veel van mijn cliënten maken gebruik van die euregionale ligging. Daardoor kun je zomaar te maken hebben met een bedrijf in Nederland waar de voertaal Duits is, net als het bestuur, of met een Duitse moedermaatschappij. Er is veel handel over de grens en een deel van de werknemers woont vaak in Duitsland.
Natuurlijk is de werkelijkheid genuanceerder, maar generaliserend kun je zeggen dat Duitsers die in Nederland gaan ondernemen in het algemeen beter zijn voorbereid dan Nederlanders die de omgekeerde route bewandelen. Dat is een cultuurverschil. Duitsers zijn veelal meer risicomijdend en doen hun zaken weloverwogen. Nederlanders zijn vaak impulsiever. Die beginnen gewoon vol enthousiasme en zien wel waar het schip strandt.
Natuurlijk lopen Duitsers die in Nederland een onderneming starten of een overname doen tegen systeemverschillen aan. Dat je als ondernemer bij ziekte twee jaar lang het loon van je zieke werknemer moet doorbetalen, daarvan valt menig Duitse cliënt van zijn stoel; in Duitsland neemt de ziektekostenverzekeraar dat na zes weken van je over.
Ook aan de onderhandelingstafel loop je geregeld tegen die cultuurverschillen aan. Wat ik als Duitse aan meerwaarde toevoeg, is dat ik me niet alleen maar bewust ben van die cultuurverschillen; ik vóél ze ook. Als aan het begin van een zakelijk contact je eerste e-mail niet goed is geformuleerd of niet is gericht aan de juiste persoon in de hiërarchie van het bedrijf, maak je voor een Duitse zakenpartner een valse start. Dat zijn dingen die ik net zo voel als mijn Duitse cliënt.
Neem zo’n mail, zoals Nederlanders vaak doen, waarin een eerste grof document ter bespreking wordt verstuurd. Omdat dat niet gebruikelijk is in Duitsland, weet ik meteen al hoe die zal vallen bij mijn Duitse cliënt, die juist hecht aan een gedegen voorbereiding; hij mist details en specificaties en gaat twijfelen aan de deskundigheid van zijn Nederlandse partner.
Ik vind het heel mooi dat ik in mijn werk iets kan doen met mijn Duitse achtergrond. Zeker bij overnames zie je cultuurverschillen vaak opspelen. Het gaat altijd om verwachtingen die je moet managen. Mijn rol is dat ik voor partijen de verschillen benoem en daarop inspeel. Ik kan uitleggen waarom bepaalde stappen bij de andere partij niet goed vallen en inschatten voor welke onderhandelingsstrategie de Duitse of juist Nederlandse wederpartij waarschijnlijk gevoelig is.
Duitsers zijn in het algemeen wat meer gericht op de inhoud, Nederlanders op de sfeer. Terwijl een Nederlander zijn best doet en met uitgebreide small talk de tijd neemt om te zorgen voor een goede sfeer aan de onderhandelingstafel, bestaat de kans dat het bij de Duitse wederpartij alleen maar irritatie oproept; die wil direct tot de kern doordringen en het hebben over de inhoud. Omgekeerd kan ik een Nederlandse cliënten ook uitleggen wat de juiste manier is om met een Duitse wederpartij om te gaan. Bijvoorbeeld dat, als een Duitser met belangrijke vragen zit, je de antwoorden meteen in het eerste gesprek klaar moet hebben en niet pas in het vijfde.
In een grensoverschrijdend conflict vormen cultuurverschillen vaak de kern van het geschil. Dan maakt het verschil of je bij de rechtbank in Maastricht of Roermond zit of bij de Ondernemingskamer in Amsterdam. Rechters in Limburg herkennen die cultuurverschillen meestal wel; die doen zelf ook boodschappen over de grens en die twee culturen maken deel uit van hun eigen referentiekader. De raadsheren in Amsterdam kun je helpen door de andere opvattingen van zakendoen te benoemen.
Generaliserend kan ik zeggen dat de doorsnee-Duitser wat principiëler is opgevoed dan de Nederlander. Dat geldt net zo goed voor mij. Maar het overkomt me heus weleens dat ik denk: daar heb je weer zo’n rechtlijnige Duitser. Ik ben blij dat ik zowel Duitse als Nederlandse cliënten bijsta; voor mij is dat een ideale combinatie van twee werelden.’