Mr. X trad op voor een cliënt in een erfrechtkwestie. Hij stuurde een concept-memorie van antwoord naar de cliënt, maar die liet er weinig van heel. Alles moest anders en uiteindelijk besloot mr. X dan maar de grotendeels door de cliënt opgestelde memorie van antwoord ongecorrigeerd in te dienen.
Resultaat: een warrig stuk van 25 pagina’s, weliswaar vol grieven, maar niet in de juridische zin van het woord. Er stonden veel negatieve kwalificaties in over de wederpartij en haar advocaat.
Voorafgaand aan het pleidooi nam de president van het Hof mr. X apart en vroeg hem of hij de stukken wel zelf had opgesteld. Mr. X erkende dat zijn cliënt ze had geschreven en dat hij er erg mee in zijn maag zat. Het zou hem niet nog een keer gebeuren.
Pleitnota
De pleitnota was ook niet echt een product van mr. X. De toevoegingen van de cliënt waren zo abominabel dat mr. X eigenlijk met de cliënt had afgesproken dat die dat zelf zou voordragen. Maar toen puntje bij paaltje kwam draaide mr. X het hele verhaal toch maar af.
De president van het hof meldt het incident bij de deken. Zij dient een bezwaar in bij de raad van discipline in Den Haag, vooral, naar zij ter zitting vertelt, om aan andere advocaten een signaal te geven dat wat mr. X heeft gedaan ‘echt niet kan’.
Bij de tuchtrechter betoogde de deken dat de betamelijkheidsnorm in gedragsregel 1 er niet alleen is voor de eigen cliënt, maar dat een advocaat ook in algemene zin moet bijdragen aan de kwaliteit en de integriteit van de beroepsgroep. Mr. X had met zijn manier van procederen uit het oog verloren dat sprake is van verplichte, wettelijke procesvertegenwoordiging. Daardoor had hij de wederpartij onnodig op extra kosten gejaagd – die moest immers op de uitvoerige, warrige stukken reageren.
Dominis litis
Ook was mr. X volgens de deken zijn rol als dominus litis vergeten. Hij had de regie uit handen gegeven en daarmee zijn onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt verloren.
Mr. X herhaalde zijn mea culpa. De cliënt was veeleisend en dwingend, mr. X had herhaaldelijk overwogen de zaak neer te leggen. Achteraf gezien had hij dat moeten doen, aldus mr. X. Dit zou hem niet nog een keer overkomen.
De raad van discipline Den Haag oordeelt dat mr. X zich inderdaad niet aan de kernwaarde onafhankelijkheid heeft gehouden. De raad vindt dat mr. X goed op zijn handelen heeft gereflecteerd en is ervan overtuigd dat hij bij een eventuele volgende veeleisende of dwingende cliënt anders zal handelen. Daarom blijft het bij een gegrondverklaring zonder maatregel.
De beroepstermijn loopt nog.