De zaak gaat over een vordering van 30.889,18 euro op een van de klanten van de klager. Die had kantoor X gevraagd om deze vordering voor hem te incasseren. Een bevestiging van de incasso-opdracht is door de advocaat naar zijn cliënt gemaild. Hierin is verwezen naar de incassovoorwaarden en de algemene voorwaarden die kantoor hanteert. In de opdrachtbevestiging is niet vermeld welke advocaat binnen kantoor X klagers zaak zal behandelen. Het kantoor had de opdracht aangenomen op basis van ‘no cure no pay’ en in de algemene voorwaarden enkele spelregels opgenomen.

Vervolgens heeft kantoor X na de opdrachtbevestiging een procesadvies tot faillissementsaanvraag naar klager gestuurd. Later laat klager bij e-mail weten dat hij de procedure wil intrekken omdat ‘sprake is van surseance en een faillissementsaanvraag niet meer nodig is’. Ook laat hij weten dat hij een deel van het al betaalde bedrag van circa 1.600 euro aan kantoor X terug willen hebben. ‘Dit aangezien er weinig werk in heeft gezeten vanuit jullie kant.’ Het kantoor gaat daar niet mee akkoord waarna de cliënt de procedure toch door wil zetten. Niet veel later wordt duidelijk dat ING, ten behoeve van wie de door klager aan debiteur gefactureerde werkzaamheden zijn uitgevoerd, zich bereid heeft verklaard tot betaling van de vordering van onder meer klager. Vervolgens is de debiteur in staat van faillissement verklaard. Klager laat dit per e-mail aan het advocatenkantoor weten en vraagt het dossier te sluiten en de resterende kosten op zijn rekening terug te storten. Het advocatenkantoor stuurt daarna een eindafrekening van in totaal 6.227,17 euro aan provisie, rente en incassokosten.

Er ontstaat een geschil over deze eindafrekening en kantoor X heeft klager uiteindelijk voor de kantonrechter gedagvaard. Bij vonnis van 4 november 2021 is de vordering van kantoor X op klager afgewezen en de reconventionele vordering van klager toegewezen, in die zin dat kantoor X is veroordeeld tot betaling aan klager van het door klager aan kantoor X betaalde voorschot van 1.614,86 euro. Kantoor X is in hoger beroep gegaan.

Excessief declareren

De cliënt vindt dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld (artikel 46 Advocatenwet). De prijsafspraken die kantoor X hanteert zouden niet transparant zijn en daar wordt niet transparant over gecommuniceerd. Ook vindt de klager de declaraties van kantoor X excessief en zou kantoor X allerlei handelingen bij klager in rekening hebben gebracht die niet zijn verricht, maar wel zijn beloofd. De handelingen die wel zijn verricht, zouden niet deskundig zijn verricht. Verweerder is het daar niet mee eens. Er zou geen sprake zijn van gedane beloften die niet zijn nagekomen. Verder is volgens verweerder ook geen sprake van excessief declareren en staan de totale kosten van 6.227,17 euro in redelijke verhouding tot de hoofdsom van bijna 31.000 euro.

De raad gaat eerst in op het feit dat de klacht is gericht tegen kantoor X, een incasso-advocatenkantoor en oordeelt dat de klacht gericht is aan de bestuurder van het kantoor. ‘Verweerder heeft zich, onder overlegging van uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, zowel in de kantonprocedure als in deze klachtprocedure gepresenteerd als bestuurder van kantoor X. Daarom merkt de raad verweerder aan als vertegenwoordiger van het bestuur van kantoor X. De raad zal de klacht dan ook opvatten als een klacht gericht tegen verweerder als de aan te spreken bestuurder namens het bestuur van kantoor X.’

Financiële integriteit

De raad oordeelt verder dat op grond van de dossierstukken en de toelichtingen die ter zitting zijn gegeven kantoor X en daarmee verweerder niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. ‘Kantoor X heeft bij het aanvaarden van de incasso-opdracht onvoldoende duidelijk gemaakt dat bij klager ook provisie in rekening wordt gebracht als klagers vordering buiten kantoor X om wordt voldaan. In dit geval is de openstaande vordering van klager op de debiteur buiten het lopende incassotraject bij kantoor X om door ING voldaan, waarna klager de incasso-opdracht heeft beëindigd. Kantoor X heeft klager noch in de opdrachtbevestiging noch in het procesadvies gewezen op de financiële gevolgen als de vordering buiten kantoor X om wordt geïnd.’

De raad vindt verder dat kantoor X en daarmee verweerder niet hebben gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. ‘De uitgevoerde werkzaamheden hebben blijkens de voorschotnota uit niet veel meer bestaan dan uit standaard incassohandelingen, zoals het raadplegen van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en het versturen van een sommatie met aanzegging van een faillissementsaanvraag, alsmede het daadwerkelijk opstellen van een concept-faillissementsaanvraag die uiteindelijk niet is verstuurd vanwege de verleende surseance van betaling. Vervolgens is de vordering buiten kantoor X om betaald, waarna kantoor X het dossier heeft gesloten en, bovenop de door klager betaalde voorschotnota van 1.614,86 euro, de provisie in rekening heeft gebracht van 4.338,92 euro. Gelet op de werkzaamheden die daar tegenover staan, acht de raad de hoogte van de provisie excessief.’

‘Het had op de weg van verweerder gelegen om zich niet alleen achteraf maar ook ten tijde van de financiële afwikkeling van klagers dossier te beraden over dit atypische geval in plaats van de in de algemene voorwaarden voorziene kosten te factureren,’ stelt de raad. ‘Door dit na te laten en de volledige provisie bij klager in rekening te brengen, vermeerderd met een rente die feitelijk neerkomt op een boete bovenop een reeds betaalde voorschotfactuur, heeft verweerder zijn financiële integriteit als advocaat geschonden.’ De verweerder krijgt een voorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaar en krijgt daarnaast een proceskostenveroordeling opgelegd.

FRANCISCA MEBIUS, Advocatenblad

Francisca Huijting-Mebius

Redacteur

Profile page
Advertentie