De zorgen van Henrichs richten zich met name op het standpunt van de ministeries van Financiën en van Buitenlandse Handel (BHOS). Die gaan er vanuit dat juri­dische dienst­verlening aan een gesanctioneerde partij zonder voorafgaande ontheffing verboden is. Advocaten moeten die ontheffing aanvragen bij de BHOS.
Volgens de Amsterdamse deken staat echter nog niet vast dat juridische dienstverlening in alle gevallen onder de sanctieregels valt, omdat de betreffende EU-verordening voor meerdere uitleg vatbaar is. De Europese Commissie moet daarover nog uitsluitsel geven.
Maar zelfs als het ministerie van Financiën gelijk krijgt van Brussel, kunnen de rechtsstatelijke rol en functies van advocaten in het geding komen, vreest Henrichs. Als om ontheffing moet worden gevraagd is de rol van de advocaat als vertrouwelijk adviseur en geheim­houdingsplichtige onvoldoende geborgd, stelt hij. Hij voegt daaraan toe dat wanneer het gaat om bijstand in rechte zelfs het funda­mentele recht op rechtsbijstand in gevaar komt.
Volgens Henrichs wijst de praktijk uit dat de BHOS bij advocaten informatie opvraagt over de aard en inhoud van de dienstverlening en op basis daarvan een oordeel velt over het al dan niet verlenen van ontheffing. De deken noemt dat ‘een ongewenste vorm van overheids­bemoeiing’.

Advertentie