Volgens de HR is de rechter niet alleen bevoegd om in het procesreglement de omvang van de stukken te reguleren, maar is een landelijke richtlijn zelfs wenselijk omdat de rechterlijke capaciteit beperkt is. ‘Voorkomen moet worden dat sommige partijen door hun wijze van procederen een zodanig beslag leggen op de rechterlijke capaciteit dat dit ten koste gaat van een effectieve toegang tot de rechter voor anderen.’
Sinds 1 april 2021 hebben de gerechtshoven in het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven en in het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven opgenomen dat processtukken in hoger beroep niet langer mogen zijn dan 25 bladzijden, tenzij de rechter toestemming heeft gegeven voor een langer processtuk. De hoven hopen daarmee paal en perk te stellen aan de tijd die een rechter aan een zaak dient te besteden.
Vanuit de advocatuur is fel geprotesteerd tegen de limiet, omdat die een belemmering vormt bij het procederen en daarmee in het nadeel zou zijn van partijen. Een groep van 69 advocaten, onder leiding van Wouter Pors van Bird & Bird eiste in juni vorig jaar in een spoedprocedure bij de Haagse rechtbank dat de maatregel ongedaan zou worden gemaakt in afwachting van een bodemprocedure. De rechter wees die eis af, maar stelde wel prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Centraal daarin stond de vraag of de gerechtshoven überhaupt bevoegd zijn om de lengte van processtukken te beperken.
Legitiem
De Hoge Raad beantwoordt die vraag nu met een volmondig ja. Invoering van de limiet dient een legitiem doel en is niet disproportioneel, aldus de uitspraak. In de overgrote meerderheid van de zaken volstaan 25 pagina’s zodat het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt. Bovendien bestaat steeds de gelegenheid om de zaak mondeling toe te lichten en kan er als het nodig is toestemming worden gevraagd een langer processtuk in te dienen. Mocht een advocaat zonder toestemming vooraf tóch een stuk indienen dat langer is dan 25 pagina’s, dan heeft hij twee weken de tijd om dat te herstellen. Deze bepalingen zijn in beginsel toereikend, aldus de HR.
Advocaat Wouter Pors noemt de uitspraak teleurstellend. ‘Het stellen van een limiet aan processtukken mag niet in een procesreglement gebeuren, maar hoort thuis bij de wetgever’, zegt hij. Volgens Pors boeken de gerechtshoven per saldo niet of nauwelijks tijdwinst met de limiet. ‘De last wordt nu neergelegd bij de rolrechter. Die zal nu aan het begin van elke procedure moeten beoordelen of een langere memorie is toegestaan. In feite spannen de hoven hiermee het paard achter de wagen.’
Volgens Pors wordt de komende weken duidelijk of de kortgedingrechter nog een definitieve uitspraak moet doen of dat de zaak hiermee is afgedaan.