In 2016 en 2017 stond mr. X een cliënt bij in de afwikkeling van zijn relatie. In de vaststellingsovereenkomst van 3 april 2017 stond dat beide ouders de kinderen van 21 tot 25 jaar een (studie)bijdrage zouden betalen.

Maar toen de zoon op 4 mei 2018 de leeftijd van 21 jaar bereikte, stopte de cliënt met betalen. In het kort geding dat de zoon hierover begon, liet de cliënt zich door een andere advocaat bijstaan.

De cliënt verloor het kort geding, en stelde op 9 juli 2020 mr. X aansprakelijk voor de schade. Mr. X had hem niet verteld dat je vanaf 21 jaar helemaal geen alimentatie hoeft te betalen, aldus de cliënt.

Op 24 juli 2020 stuurde de cliënt een klacht naar de deken. Volgens mr. X was dat te laat, maar volgens de raad van discipline in Den Bosch was de driejaartermijn in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet verstreken. Zelfs als de nieuwe advocaat de cliënt begin 2019 had verteld over het vervallen van de wettelijke alimentatieplicht bij 21 jaar, dan nog was de klacht van 31 juli 2020 op tijd, aldus de raad.

Berisping

Mr. X kreeg van de raad van discipline een berisping. Omdat hij zijn advies niet op schrift had gesteld, kon hij niet bewijzen dat hij de cliënt had verteld over de 21-jaargrens van de onderhoudsplicht. Dat was in strijd met gedragsregels 12 (zorgvuldigheid) en 16 lid 1 (informatieplicht), te meer daar klager kampte met kortetermijn-geheugenverlies.

Mr. X ging in hoger beroep. Anders dan de raad gaat het Hof ervan uit dat de cliënt het gedrág kende uiterlijk op 3 april 2017, de datum van de vaststellingsovereenkomst. De klacht werd meer dan drie jaar later ingediend, namelijk op 24 juli 2020.

De stelling van de cliënt dat hij pas van zijn (derde) advocaat in het najaar van 2019 hoorde dat sprake was van een bovenwettelijke afspraak kon hem volgens het hof niet helpen. Het hof legt die stellingname uit als een beroep op artikel 46g, tweede lid: een na afloop van de driejaartermijn ingediende klacht kan toch ontvankelijk zijn als de gevólgen van het foute gedrag van je advocaat jou pas later bekend zijn geworden. Je hebt dan vanaf het moment van die bekendwording nog een jaar om te klagen.

Te laat

Het moment van redelijkerwijs bekend worden was volgens het Hof van Discipline het moment van de kortgeding-uitspraak van 13 mei 2019. Daarin kwalificeerde de voorzieningenrechter het beding al als bovenwettelijke partij-afspraak. De cliënt had dus vanaf dat moment binnen een jaar alsnog zijn klacht mogen indienen. Zo beschouwd was 31 juli 2020 te laat.

Misschien zou je ook kunnen zeggen: nu de cliënt op 4 mei 2018 stopte met zijn zoon te betalen omdat de jongen toen 21 werd,  wist hij kennelijk op dat moment dat de wet hem tot minder verplichtte dan de overeenkomst.

Advertentie