Het zal de strafrechtadvocaat die zo nu en dan bepleit dat de strafrechter gevolgen dient te verbinden aan politiegeweld bekend in de oren klinken: ‘Dit soort klachten horen niet thuis in het onderzoek ter terechtzitting, uw cliënt kan daarover een klacht indien bij de politie.’ Officieren van justitie gebruiken dit argument zo ongeveer als standaardreactie op getuigenverzoeken of verweren over politiegeweld. Rechters blijken daarvoor soms nog gevoelig ook. Dat is onterecht. Het op deze wijze afschepen van de verdediging is in strijd met de rechtsbescherming die de verdachte tegen onrechtmatig politiegeweld toekomt.
Wat is politiegeweld?
Om dat toe te lichten, is het eerst van belang het normatief kader goed voor ogen te hebben. Onrechtmatig politiegeweld kan strijd opleveren met de politiewet en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie) maar ook met het EVRM. Artikel 7 lid 1 Politiewet staat de politieambtenaar uitsluitend toe geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel het geweldgebruik rechtvaardigt en het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De Ambtsinstructie, die geweldsgebruik en het gebruik van specifieke geweldsmiddelen nader normeert, definieert geweld als ‘elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op onder meer personen of zaken’. Ook een lichte duw of trekken valt onder geweld.1 Het EHRM schaart het gebruik van geweld door de politie onder artikel 3 EVRM en oordeelt dit alleen toelaatbaar indien strikt noodzakelijk en niet buitensporig.2 Waar het gaat om een persoon van wie de vrijheid is ontnomen of die, meer in het algemeen, met wetshandhavende ambtenaren worden geconfronteerd, geldt volgens het EHRM dat ‘any recourse to physical force which has not been made strictly necessary by his own conduct diminishes human dignity and is, in principle, an infringement of the right set forth in Article 3’.3 Of daar in het concrete geval sprake is, wordt van geval tot geval beoordeeld. De lat ligt soms erg laag. Zo kan een klap in het gezicht met de vlakke hand een vernederende en onmenselijke behandeling van de arrestant en dus een schending van artikel 3 EVRM opleveren. Daarbij is het niet relevant dat de arrestant zich respectloos of provocerend gedraagt.4 Bij ‘ill-treatment’ als bedoeld in artikel 3 EVRM gaat het niet alleen om lichamelijk letsel of mentaal lijden, maar ook om behandelingen ‘showing a lack of respect for or diminishing his or her human dignity, or arouses feelings of fear, anguish or inferiority capable of breaking an individual’s moral and physical resistance (…)’.5
Politieklacht is niet een ‘effective remedy’
Volgens de Hoge Raad kan een hardhandige of disproportionele wijze van optreden bij de aanhouding een verzuim van vormen opleveren dat tot een van de gevolgen als bedoeld in artikel 359a Sv kan leiden.6 Uit deze benadering reeds kan worden afgeleid dat als alternatief niet volstaat een politieklacht over dergelijk optreden. Maar ook van belang is dat artikel 13 EVRM tegen schendingen van fundamentele rechten een effective remedy op nationaal niveau eist. Een instantie voldoet pas aan die eis als zij verplicht is over de klacht te beslissen.7 Welnu: over de politieklachtenbehandeling bepaalt artikel 9:8 Awb: ‘Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging: (…) f. zolang terzake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en terzake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.’ Het is voor zover ik zie standaardpraktijk dat een politieklacht op grond van artikel 9:8 Awb buiten behandeling wordt gelaten indien een strafzaak loopt. Dat kan overigens begrijpelijk worden gevonden in het licht van het voorkomen van conflicterende uitspraken over hetzelfde voorval.
In het licht van het voorgaande kan een politieklachtenprocedure niet worden aangemerkt als een effective remedy. Ook de volgende gezichtspunten zijn in dit verband nog van belang. Het EHRM stelt aan een effective remedy de eis dat daarmee een bindende uitspraak kan worden verkregen.8 Omdat de Nationale ombudsman, als het ware de beroepsinstantie voor politieklachten, geen bindende uitspraken kan doen, schiet ook zo bezien een politieklacht tekort.9 Tot slot eist het Europees hof dat de instantie herstel van de schending van fundamentele rechten waarover wordt geklaagd mogelijk kan maken – althans in abstracto. Daarin dient die instantie zelf te kunnen voorzien. ‘Slechts’ een schadevergoeding is in dit verband ontoereikend.10 Artikel 7 Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie 2013 houdt – voor zover hier van belang – in: ‘De genomen beslissingen kunnen zijn: niet-ontvankelijk/gegrond/ongegrond/geen oordeel’ en de website politie.nl vermeldt over politieklachten: ‘Klachten zijn voor de politie nadrukkelijk leermomenten. Uw klacht geeft ons stof tot nadenken over de manier wij als politie met burgers omgaan.’11 Rechtsherstel biedt het hier eufemistisch tot ‘leermomenten’ omgedoopte bestuursrechtelijk reactiearsenaal dus niet.12
Eisen aan verzoeken tot het horen van getuigen
Hoe kan de verdediging in een strafzaak, waarin de verdachte stelt dat hij of zij met onnodig geweld is bejegend, de onderste steen boven krijgen? Onnodige geweldstoepassing is niet iets dat de gemiddelde politieambtenaar met enthousiasme volledig en in detail in het proces-verbaal neerslaat. Dikwijls ontbreekt van dat handelen zelfs ieder spoor in de verslaglegging op ambtseed of -belofte.13
Ook hier is de rechtspraak van het EHRM erg behulpzaam. Daaruit blijkt dat de bewijslast al snel wordt omgedraaid: het is de politie die moet aantonen dat geen onnodig geweld heeft plaatsgevonden. In 1992 al oordeelde het EHRM: ‘(W)here an individual is taken into police custody in good health but is found to be injured at the time of release, it is incumbent on the State to provide a plausible explanation of how those injuries were caused, failing which a clear issue arises under Article 3 of the Convention.’14 Later heeft het dit criterium aangescherpt en tegenwoordig geldt in het geval dat iemand, die op enige wijze ‘under the control’ van de autoriteiten slachtoffer is geworden van buitensporig of onnodig politiegeweld, de bewijslast ter weerlegging van de stellingen van het slachtoffer bij de autoriteiten ligt: ‘The burden of proof is then on the Government to provide a satisfactory and convincing explanation by producing evidence establishing facts which cast doubt on the account of events given by the victim (…).’15 ‘Under the control of the police’ is iemand reeds gedurende een identiteitscontrole door de politie.16
Hoe dienen verzoeken tot het horen van getuigen over beweerd onnodig politiegeweld te worden ingekleed? Volgens de Hoge Raad dienen verzoeken ter onderbouwing van een beroep op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv te worden gemotiveerd.17 De verklaring van de verdachte, luidend dat jegens hem onrechtmatig geweld is toegepast, zal in die motivering een centrale rol spelen. Indien die verklaring enigszins aannemelijk is te maken, bijvoorbeeld met een verklaring van een ooggetuige of een foto van opgelopen letsel, kan de rechter zo’n verzoek bezwaarlijk afwijzen: artikel 3 EVRM vereist ‘that there should be some form of effective official investigation where an individual makes a credible assertion that he has suffered treatment infringing Article 3 at the hands (…) of the police or of other similar authorities’.18 De piketadvocaat dient er alert op te zijn letsels van de arrestant vast te leggen op foto of video (waarbij het uiteraard van belang is dat de arrestant herkenbaar is).
‘Strikt noodzakelijk’ als enig toetsingscriterium
Tot slot dient de verdediging te hameren op een rechterlijke beoordeling van politiegeweld conform het EVRM. De benadering van de Nederlandse rechter wijkt nog te veel af van die van het EHRM. Daarop is in de literatuur terecht kritiek geuit.19 Als geweld niet strikt noodzakelijk is, wordt, aldus het EHRM, artikel 3 EVRM geschonden. Een terughoudende toetsing is dus niet op zijn plaats. De Hoge Raad schrikt de strafrechter echter af door erop te wijzen dat op laatstgenoemde ‘niet de taak en verantwoordelijkheid [rust] de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken’.20 Deze formule is dusdanig opgeblazen – natuurlijk wordt iets dergelijks van de strafrechter niet gevergd – dat het gevaar bestaat dat de rechter deze ten onrechte gebruikt om een toetsing maar geheel achterwege te laten. Het kan echter niet zo zijn dat de verdachte, die tevens slachtoffer is van onnodig politiegeweld, voor redres de weg naar Straatsburg zou moeten bewandelen. De strafrechter behoort hier wel degelijk rechtsbescherming te bieden en is daartoe – anders dan bijvoorbeeld de politiechef – ook effectief in staat.
Willem Jebbink, verbonden aan Jebbink Soeteman Advocaten in Amsterdam, is gespecialiseerd in cassatiezaken bij de Hoge Raad en internationaal mensenrechtelijke procedures bij het EHRM.
Noten
- Zie Nationale ombudsman, Verantwoord politiegeweld, rapport van 2 juni 2013, p. 19.
- EHRM 2 april 2009, nr. 22684/05 (Muradova t. Azerbedjian); EHRM 13 oktober 2020, nrs. 35880/14, 75926/17 (Zakharov and Varzhabetyan t. Rusland).
- EHRM 4 oktober 2011, nr. 294/08 (Mete and Others t. Turkije).
- EHRM 28 september 2015, 23380/09 (Bouyid t. België).
- Idem, zie ook EHRM 5 april 2011, nr. 2974/05 (Vasyukov t. Rusland).
- HR 21 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR5092. Dat ook niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging een van de gevolgen kan zijn, blijkt uit rechtbank Rotterdam 9 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4485.
- EHRM 26 maart 1987, nr. 9248/81 (Leander tegen Zweden).
- o.m. EHRM 25 maart 1983, nrs. 5947/72 e.a. (Silver and Others t. Verenigd Koninkrijk) en EHRM 28 juni 1984, nrs. 7819/77; 7878/77 (Campbell and Fell t. Verenigd Koninkrijk).
- De Raad van state ziet de Nationale ombudsman niet als effective remedy ex artikel 13 EVRM: ABRvS 16 juni 1994, AB 1995, nr. 238, p. 669-679. Volgens de Straatsburgse rechtspraak moet een instantie ook voldoende onafhankelijk en onpartijdig zijn om als effective in de zin van artikel 13 EVRM te kunnen worden aangemerkt. In ‘eerste instantie’ wordt ingevolge artikel 70 lid 2 Politiewet een politieklacht beoordeeld door de Politiechef, zodat ook aan deze eis niet wordt voldaan. Zo werd de Engelse Police Complaints Authority niet een effective remedy geoordeeld: EHRM 12 mei 2000 nr. 35394/97 (Khan t. Verenigd Koninkrijk).
- EHRM 28 oktober 1994, nr. 14310/88 (Murray t. Verenigd Koninkrijk).
- https://www.politie.nl/informatie/dit-doet-de-politie-met-uw-klacht.html.
- m. EHRM 26 maart 1987, nr. 9248/81 (Leander t. Zweden). Zie in dit verband ook de Opinion of the Commissioner for Human Rights concerning Independent and Effective Determination of Complaints against the Police, 12 maart 2009, CommDH(2009)4, waarin onder meer als eis aan de behandeling van politieklachten wordt gesteld: ‘Independence: there should not be institutional or hierarchical connections between the investigators and the officer complained against and there should be practical independence.’
- Dat zal al snel in strijd zijn met de verbaliseringsplicht, want politieel geweldsgebruik is meestal gerelateerd aan de aanhouding en volgens de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden geldt de verbaliseringsplicht onverkort voor de toepassing van dwangmiddelen.
- EHRM 27 augustus 1992, series A no. 241-A (Tomasi t. Frankrijk).
- EHRM 28 september 2015, 23380/09 (Bouyid t. België); ook EHRM 1 april 2004, nr. 59584/00 (Rivas t. Frankrijk).
- EHRM 28 september 2015, nr. 23380/09 (Bouyid t. België).
- HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.
- EHRM, Guide on the case-law, Mass protests, 31 augustus 2021, p. 32; EHRM 28 september 2015, nr. 23380/09 (Bouyid t. België).
- Zie bijv. M.A. van Dijk, ‘Disproportioneel politiegeweld tijdens of direct na de aanhouding’, p. 53/54, Celsus juridische uitgeverij 2022; M. Samadi, M. Dubelaar & K. Pitcher, ‘Korte metten met politiegeweld?’ NJB 2021, 792; zie ook conclusie A-G Silvis, PHR 14 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:492.
- HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890.