In de beide gevallen oordeelde BHOS dat rechtsbijstand door advocaten niet onder de EU-sancties valt, zolang het juridische bijstand betreft ten behoeve van het bepalen of verdedigen van de rechtspositie van een gesanctioneerde (rechts)persoon. Daarbij werd specifiek verwezen naar art. 18 Grondwet, art. 6 EVRM en art. 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Voor betaling van de juridische bijstand uit door sancties ‘bevroren’ middelen is wél ontheffing van Financiën nodig, aldus BHOS.
Volgens Henrichs maken de twee gevallen duidelijk dat BHOS zich bewust is van de bijzondere (rechtstatelijke) positie van de advocatuur. Het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar BHOS onder valt, lijkt dezelfde lijn te volgen, schrijft de deken in een bericht aan de Amsterdamse balie.
BZ heeft op 22 juli het voorlopig standpunt ingenomen dat juridische bijstand onder de genoemde voorwaarden is toegestaan. Het ministerie voegt daaraan toe nog te wachten op een definitief oordeel van de Europese Commissie in Brussel. Dat zou nog kunnen leiden tot aanpassing van het Nederlandse standpunt.
Henrichs zegt niet te kunnen beoordelen of advocaten kunnen vertrouwen op de beslissingen en het voorlopig BZ-standpunt. Ze doen er daarom verstandig aan waar nodig advies in te winnen bij een in sanctierecht gespecialiseerde advocaat, stelt hij.