De zaak van mr. X’ cliënte ging over overlast van hangjongeren bij een voetbalclub en een speeltuin. Bij de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden klaagde mevrouw (kortweg) dat ze mr. X steeds had moeten aansporen (klacht a) en dat hij te weinig had gedaan (klacht b) om de gemeente aan te zetten tot handhaving.  Verder was mr. X, nadat mevrouw al was verhuisd maar nog de optie van financiële compensatie op tafel lag, zijn belofte niet nagekomen om contact met haar op te nemen.  In plaats daarvan kreeg mevrouw een mailtje van een kantoorgenoot dat de zaak zou worden gesloten (klacht c).

De voorzitter van de raad van discipline verklaarde alle klachten kennelijk ongegrond.

Mevrouw ging in verzet bij de raad. Verzet is mogelijk als er redelijke twijfel is of de beslissing van de voorzitter juist is, bijvoorbeeld omdat de voorzitter een verkeerde maatstaf heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

Dat laatste was wel een beetje het geval, vond de raad van discipline.

Slordig

De feiten van klacht c had de voorzitter niet bij de beoordeling betrokken, dus het verzet was gegrond. Dat slordige einde was wel een gegrondverklaring waard, maar geen maatregel.

Mevrouw ging van de beslissing op klacht c in hoger beroep. Ze had bij de raad vergoeding van het door haar betaalde griffierecht gekregen, maar ze wilde ook haar reiskosten vergoed zien en de eigen bijdrage die ze in verband met de toevoeging had betaald.

Maar, zegt het Hof van Discipline, op grond van artikel 56, eerste lid sub a Advocatenwet staat er voor klagers geen beroep open tegen de beoordeling van gegrond verklaarde klachtonderdelen. Ook tegen de hoogte of het ontbreken van een maatregel kan een klager niet in appel gaan.

Genoegdoening

Tot 1986 mochten klagers helemaal niet in hoger beroep. In de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel van de Advocatenwet stond bij het voorgestelde artikel 54: ‘Het recht van hoger beroep komt toe aan de advocaat aan wie een straf is opgelegd, niet aan de klager, die immers in een disciplinair geding niet partij is.’ Hoofddoel van het tuchtrecht is de kwaliteit van de beroepsgroep te bewaken, niet individuele klagers genoegdoening geven.

De rol van de klagers in het tuchtrecht is inmiddels veel sterker. Zonder klachten geen tuchtrecht, en als je klachten wil moet je mensen wel een beetje serieus nemen, is de gedachte. Maar qua hoger beroep is de positie van klagers nog altijd wel beperkter dan die van de deken, de advocaat en de landelijk deken. Zij kunnen ongeacht de uitkomst in hoger beroep.

 

Trudeke

Trudeke Sillevis Smitt

Freelance redacteur

Profile page
Advertentie