Dat oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State woensdag 30 november. De hoogste bestuursrechter kwam tot het oordeel dat een deel van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND onverbindend is. Volgens deze wet, van juli vorig jaar, mag de rechterlijke macht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen dwangsom opleggen als niet binnen de wettelijke termijn op een aanvraag van een asielzoeker is beslist. Deze wettelijke termijn is doorgaans zes maanden en vloeit voort uit de Europese Procedurerichtlijn.

Het schrappen van de rechterlijke dwangsom is volgens de Raad van State in strijd met het beginsel van effectieve rechtsbescherming. ‘Het is voor de rechtszekerheid en het vertrouwen in de overheid belangrijk dat de staatssecretaris op tijd beslist op asielaanvragen. Zo kan een vreemdeling die asiel krijgt, zo snel mogelijk starten met integreren en een vreemdeling die geen asiel krijgt spoedig terugkeren naar zijn land van herkomst. Zonder de rechterlijke dwangsom heeft een vreemdeling geen effectief middel om de staatssecretaris ertoe te bewegen op tijd een besluit te nemen.’

De Raad van State maakt een onderscheid tussen de rechterlijke en de bestuurlijke dwangsom. Waar het schrappen van de rechterlijke dwangsom volgens de Raad van State in strijd is met Europees recht, is het schrappen van de bestuurlijke dwangsom dat niet. ‘Anders dan bij de rechterlijke dwangsom is de overheid automatisch een bestuurlijke dwangsom verschuldigd. Dat betekent dat dit geen middel is voor een burger om de overheid ertoe te bewegen om tijdig een besluit te nemen.’ Het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom is volgens de Raad van State evenmin in strijd met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Volgens de hoogste bestuursrechter is een asielprocedure niet vergelijkbaar met andere Nederlandse procedures.

Redactie Advocatenblad

Profile page
Advertentie