Mr. X was advocaat van een huisarts die ervan werd verdacht dat hij zijn schoonmoeder met palliatieve sedatie had gedood.
Mr. X deed twee aangiftes tegen de arts: eerst van belediging, later van bedreiging en poging tot zware mishandeling. De arts zou hem per mail hebben bedreigd en met een auto op hem zijn ingereden.
Mr. X vertelde de politie dat hij de arts had bijgestaan in een strafzaak waarin de man verdacht werd van ‘dubbele moord’ (zo had het in de krant gestaan). De man had volgens hem ‘mogelijk’ een moord gepleegd. Hij insinueerde dat hij dankzij zijn kennis van de strafzaak meer wist van de man en dat dat niet mals was. Hij vond hem gevaarlijk en ‘berekend’; de arts zou, omdat hij onder enorme druk stond, vreemde dingen kunnen doen.
De politierechter veroordeelde de cliënt tot een maand voorwaardelijk voor het inrijden op en beledigen van mr. X. De cliënt ging daarvan in beroep.
Berisping
Ook klaagde de arts bij de tuchtrechter dat mr. X een valse aangifte had gedaan en de geheimhoudingsplicht had geschonden. De raad van discipline Den Bosch gaf mr. X eind 2021 een berisping en het Hof van Discipline bekrachtigt nu die beslissing.
Als advocaat mag je, ook tegen een (voormalig) cliënt, aangifte doen, zegt het hof. De veiligheid van advocaten staat in deze tijd onder druk. Het hof verwijst naar het protocol bedreigde advocaten.
Voordat je aangifte doet moet je overleggen met en advies krijgen van de deken, ook over de vraag in hoeverre je het beroepsgeheim mag doorbreken. De regel is immers dat je moet zwijgen, behalve in uitzonderlijke gevallen, zoals bij een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar dat niet anders kan worden afgewend.
Je moet ook rekening houden met de kernwaarde partijdigheid: zijn je middelen en uitlatingen strikt noodzakelijk voor het beoogde doel? Middelen of uitlatingen die (de positie van) je cliënt kunnen schaden mag je niet gebruiken.
Voldoende reden tot aangifte
In dit geval had mr. X volgens het hof voldoende reden tot aangifte, hij mocht menen dat er directe dreiging en gevaar was. Ook mocht hij met doorbreking van het beroepsgeheim vertellen dat hij de arts had bijgestaan, en waarvan de man werd verdacht.
De aangifte was echter (in elk geval) deels onjuist omdat mr. X ten onrechte had gesproken van een verdenking van ‘dubbele moord’. Mr. X mocht die krantenberichten niet voor waar aannemen, te meer daar hij beter kon weten. Dit werd mr. X zwaar aangerekend.
Die andere mededelingen waren niet noodzakelijk voor de aangifte en ze waren onnodig grievend.
Ten slotte had mr. X bij de tweede aangifte ten onrechte nagelaten om (nogmaals) advies bij de deken te vragen.
Mr. X krijgt – mede gezien zijn tuchtrechtelijk verleden – ook in appel een berisping.