De advocaat-onderzoeker[1] is een (relatief) nieuwe loot aan de stam van de advocatuur. Deze aftakking had zich al enige tijd aangekondigd, maar sinds 2021 is deze kleine tak steeds harder gaan groeien. Niet alleen is in mei 2021 de toelichting op gedragsregel 2 aangevuld (‘de Toelichting’)[2], maar sinds 2021 heeft ook de term advocaat-onderzoeker zijn intrede gedaan in het advocatentuchtrecht. Maar wat zijn nu de regels voor een onderzoek door een advocaat-onderzoeker? En wat betaamt een behoorlijk advocaat-onderzoeker? Deze en meer vragen tracht ik te beantwoorden in dit artikel.
1. Relevante tuchtuitspraken
Om een antwoord te vinden op vorenstaande vragen heb ik naast de Toelichting relevante tuchtuitspraken geanalyseerd.[3]
Ik vond acht uitspraken met de zoekterm ‘advocaat-onderzoeker’.[4] De eerste uitspraak dateert van 25 januari 2021.[5] Tot nu toe hebben alleen de Raad van Discipline (‘RvD’) te Amsterdam en ’s-Gravenhage uitspraken gewezen. Er zijn nog geen uitspraken van het Hof van Discipline (‘HvD’).
Ook vóór 25 januari 2021 werden er al zaken voorgelegd aan de tuchtrechter over feitenonderzoeken door advocaten. Ik heb daarom ook gezocht op andere zoektermen.[6] Vervolgens heb ik zeventien relevante uitspraken toegevoegd aan de dataset, waarvan vier HvD-uitspraken. [7] De totale dataset bestaat zodoende uit vijfentwintig tuchtuitspraken. Ik pretendeer niet volledig te zijn, maar de dataset is voldoende omvangrijk en representatief om daarop enkele conclusies te baseren.
Een zestal casussen zal ik hierna als volgt aanduiden: de ‘Sanderink-casus’[8], de ‘NBA-casus’[9], de ‘Baker Tilly-casus’[10], de ‘NS-casus’[11], de ‘Gemeente Renkum-casus’[12] en de ‘Zeden-casus’[13]. Met name de eerste vier casussen genieten landelijke bekendheid en hebben wezenlijke invloed op de beeldvorming omtrent het onderzoek door advocaten.
2. Regels voor de advocaat-onderzoeker
De (meer) concrete (gedrags)regels voor advocaat-onderzoekers dienen allereerst te worden bezien vanuit het bredere perspectief van geldende normen in de advocatuur. De RvD Amsterdam verwoordt dit zeer helder in één van de NBA-uitspraken[14]:
‘5.4 Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring van advocaten [in] acht moeten worden genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.’
Het vorenstaande maakt duidelijk dat het toepassen van de gedragsregels en Toelichting op zichzelf onvoldoende is voor de advocaat-onderzoeker. De tuchtrechter is bij de toetsing hieraan ook niet gebonden. De tuchtrechter toetst aan de open betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet en houdt daarbij rekening met de kernwaarden van de advocatuur uit artikel 10a Advocatenwet.
Partijdigheid is één van de kernwaarden van de advocatuur en een element dat de advocaat niet terzijde kan schuiven. De advocaat treedt ook in het kader van een onderzoek op als partijdig belangenbehartiger van zijn cliënt. De NOvA maakt dit ook duidelijk in de Toelichting. Een advocaat-onderzoeker kan dus niet suggereren dat hij, in het kader van een onderzoek, onpartijdig is en daarom onafhankelijk onderzoek kan uitvoeren. Het zijn van partijdig belangenbehartiger sluit evenwel onafhankelijk onderzoek, in de zin van objectief, niet uit, zie hiervoor nader paragraaf 2.3.
Het gedrag van advocaat-onderzoekers wordt in het tuchtrecht getoetst aan de norm die geldt voor de advocaat van een wederpartij. Dit volgt helder uit de HvD uitspraak[15] in de Gemeente Renkum-casus.[16] Deze norm luidt:
‘5.2 Uitgangspunt is dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.’
Deze HvD-uitspraak is met name ook belangrijk omdat de RvD eerst nog een andere, onjuiste norm had toegepast voor de toetsing van het optreden van de advocaat. De RvD[17] hanteerde namelijk de volgende norm:
‘4.1 […] Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van onderzoeker, blijft voor haar het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.’
Nu duidelijk is hoe het optreden van de advocaat-onderzoeker tuchtrechtelijk is ingekaderd en wordt getoetst, kan worden ingezoomd op de meer concrete regels.
2.1 Intern of extern feitenonderzoek
De Toelichting begint met de zin: ‘Een advocaat kan interne feitenonderzoeken verrichten bij de cliënt.’ Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat interne feitenonderzoeken moeten worden onderscheiden van externe feitenonderzoeken. In de Toelichting staat echter geen woord over externe feitenonderzoeken. Wat is nu precies het verschil tussen een intern en een extern onderzoek? Is er wel een verschil? Gelden er andere regels voor interne dan voor externe onderzoeken? In de Toelichting staat: ‘De advocaat is bij de uitvoering van interne feitenonderzoeken gebonden aan de kernwaarden en zal zich moeten houden aan de beroepsregels.’ Die regel geldt echter ook voor een extern feitenonderzoek, zoals volgt uit de Baker Tilly-casus.
De essentie van de Baker Tilly-casus is als volgt. Een adviseur van Baker Tilly heeft een ondernemer, Coen Klawer, geadviseerd over een fiscale constructie waarbij gebruik werd gemaakt van een Cypriotische Trust. Het doel van de constructie was het ontwijken van belastingen.[18] Op enig moment heeft de Belastingdienst vragen gesteld over deze trustconstructie. Baker Tilly heeft toen besloten om een incidentenmelding te doen bij de AFM, nadat zij daarover advies had ingewonnen bij haar advocaat. Dezelfde advocaat is vervolgens gevraagd om een feitenonderzoek uit te voeren. Deze en nog een andere advocaat van hetzelfde kantoor zijn hiermee aan de slag gegaan. De (voorlopige) uitkomsten van het onderzoek zijn op enig moment en op enige wijze gedeeld met de AFM, het OM en de Belastingdienst. Klawer is vervolgens onder meer onderwerp geworden van een strafrechtelijk onderzoek. De strafzaak is inmiddels geseponeerd.
Klawer en de Amsterdamse deken hebben klachten ingediend over het onderzoek dat is uitgevoerd door de advocaat-onderzoekers. Met name uit de uitspraak in de klachtprocedure aangespannen door de deken[19] volgt een verschil tussen een intern en een extern onderzoek. Uit deze uitspraak volgt:
‘5.6 Als uitgangspunt geldt dat het advocaten niet verboden is om in opdracht van een cliënt feitenonderzoek te verrichten en daarover aan de cliënt te rapporteren. Indien het onderzoeksrapport uitsluitend intern wordt gebruikt en niet ter beschikking komt van derden is het in beginsel ter vrije bepaling aan de advocaat en de cliënt hoe dat onderzoek moet worden ingericht en waaruit het moet bestaan. Het voorgaande geldt niet voor een onderzoeksrapport bedoeld voor extern gebruik. […].
5.9 De raad is van oordeel dat het rapport niet uitsluitend bedoeld was voor intern gebruik. Uit de stukken kan worden afgeleid dat het van meet af aan de bedoeling was om het rapport buiten (de RvC van) kantoor B. met derden te delen om verantwoording af te leggen over, dan wel inzicht te geven in, de gang van zaken rondom de aan de heer K. geadviseerde truststructuur. […]
5.10 Met dit – kenbare – doel van het rapport, het afleggen van verantwoording jegens de AFM, staat vast dat het rapport was opgesteld (mede) ten behoeve van extern gebruik; het ging niet om een rapport dat uitsluitend bedoeld was voor intern gebruik. […]. Doorslaggevend is dat het rapport ten opzichte van een derde is gepresenteerd als onafhankelijk onderzoek met als doel om verantwoording af te leggen. De ‘onafhankelijkheidsclaim’ brengt, onder meer met het oog op de daarbij mogelijk betrokken belangen van derden, zorgvuldigheidsverplichtingen met zich mee die zwaarder zijn dan de normen die gelden voor een uitsluitend voor intern gebruik bedoeld rapport.’
Een advocaat-onderzoeker zal er dus bedacht op moeten zijn dat een onderzoek als extern onderzoek zal worden aangemerkt zodra duidelijk is dat andere partijen dan de cliënt kennis kunnen nemen van de onderzoeksbevindingen.[20] Een onderzoek kan ook van kleur verschieten. Het is goed mogelijk dat een opdracht begint als een intern onderzoek, maar het de advocaat-onderzoeker gaandeweg duidelijk wordt dat het rapport ook gebruikt zal gaan worden voor externe verantwoording. De advocaat-onderzoeker zal hiermee vooraf rekening hebben te houden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over de verspreidingskring van het rapport.
Ter aanvulling, de Baker Tilly-uitspraak maakt ook duidelijk dat voor een extern onderzoek zwaardere zorgvuldigheidsverplichtingen gelden:
‘5.12 Eén van de eisen die moeten worden gesteld aan een rapport van een onafhankelijk advocaat-onderzoeker dat bestemd is voor extern gebruik is dat met betrekking tot de personen die onderwerp van onderzoek zijn het beginsel van hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Een andere eis is dat de onderzoeker er al het redelijke aan doet om te voorkomen dat het openbaar gemaakte onderzoeksrapport aanleiding kan geven tot misverstanden. Een derde eis is dat in een te publiceren rapport alle relevante feiten moeten staan, ook als dat feiten zijn die de cliënt wel kent maar derden niet. […]’
Opvallend is dat zorgvuldigheidsverplichtingen één en twee ook gelden voor interne onderzoeken, zoals volgt uit de Toelichting. Eigenlijk lijkt alleen de derde zorgvuldigheidsverplichting een aanvulling voor externe onderzoeken. Ik acht het bepleitbaar dat deze verplichting ook gewoon geldt voor een intern onderzoek. Ook in een intern onderzoek is het immers van belang dat daarin alle relevante feiten worden vermeld: anders kan de cliënt immers geen geïnformeerde beslissingen (met eventuele rechtspositionele gevolgen) nemen op basis van het rapport. Daarnaast bestaat altijd het risico dat het rapport later alsnog van kleur verschiet, zodat ook dit pleit voor volledigheid.
Het vermelden van alle relevante feiten is geen sinecure. Vaak wordt pas achteraf, bijvoorbeeld in een vonnis, duidelijk welke feiten nu wel relevant zijn en welke niet. Juist bij de selectie van feiten botst de rol van partijdig advocaat met de beoogde rol van onafhankelijk advocaat-onderzoeker. Advocaat-onderzoekers doen er dus verstandig aan om een zo volledig mogelijk chronologisch feitenoverzicht te hechten aan het onderzoeksrapport, zodat steeds duidelijk is wat de advocaat-onderzoeker heeft vastgesteld en op basis van welke bron. Zo’n overzicht maakt ook duidelijk welke feiten de advocaat-onderzoeker wel selecteert voor zijn rapport en welke niet. Dit maakt het rapport en de totstandkoming achteraf toetsbaar.
Hoewel van een advocaat-onderzoeker in een extern onderzoek volgens de RvD dus meer mag worden verwacht, is niet precies duidelijk wat dan méér mag worden verwacht. De vraag is daarom gerechtvaardigd of het onderscheid tussen een intern en een extern onderzoek niet verwarrend is. Ik ben geneigd om die vraag met ‘ja’ te beantwoorden en tot de conclusie te komen dat de advocaat-onderzoeker in het overgrote deel van de onderzoeken rekening heeft te houden met de ‘hogere’ zorgvuldigheidsverplichtingen.
De Toelichting zaait in dit opzicht in ieder geval verwarring door slechts aanwijzingen te geven voor een intern onderzoek, terwijl meer behoefte bestaat aan richtlijnen voor externe onderzoeken.
2.2 Scheiding rol advocaat-onderzoeker en proces-advocaat
Uit de Toelichting volgt dat de advocaat-onderzoeker de (schijn van) belangenverstrengeling dient te vooromen. Dit betekent onder meer dat de advocaat-onderzoeker in dezelfde kwestie niet als klassieke (proces)advocaat mag optreden. Uit de Toelichting volgt hierover:
‘De advocaat dient er onder andere alert op te zijn: […] dat er geen (schijn van) belangenverstrengeling optreedt, bijvoorbeeld […], als eerder door de advocaat of diens kantoorgenoten is opgetreden in een kwestie die onderdeel kan worden of is van het onderzoek, en als na het onderzoek naar aanleiding hiervan wordt opgetreden door hetzelfde kantoor (zie ook gedragsregel 15);’
De harde knip tussen de klassieke proces-advocaat en de advocaat-onderzoeker is een breuk met het verleden. In 2012 had de RvD[21] nog uitgemaakt dat de betreffende advocaat eerst onderzoek kon verrichten en daarna zelf op basis van dat eigen onderzoek als proces-advocaat kon optreden.
Hetzelfde gold voor de kantoorgenoot van de advocaat-onderzoeker. Dit volgt onder meer uit de NS-casus.[22] In de NS-casus onderzocht de advocaat-onderzoeker onregelmatigheden in verband met de aanbesteding van spoorconcessies in Limburg. Het was vervolgens de kantoorgenoot van de advocaat-onderzoeker toegestaan om de arbeidsrechtelijke procedure te voeren tegen één van de onderzochte personen. De RvD overwoog toen wel al (ten overvloede) dat dit mogelijk anders zou zijn geweest als de kantoorgenoot zelf betrokken zou zijn geweest bij het onderzoek (wat dus niet het geval was) en in dat kader vertrouwelijke gegevens had ontvangen (waarvan evenmin sprake was).
Uit de Baker Tilly-casus volgt dat de RvD de harde knip inmiddels strikt toepast. Uit de uitspraak volgt:
‘5.19 […] De rol van partijdige advocaat waarbij de belangen van de cliënt voorop staan, is eenvoudigweg niet verenigbaar met de rol van onafhankelijk advocaat-onderzoeker die een bepaalde kwestie onafhankelijk, en dus met (neutraal) oog voor alle betrokken belangen, in kaart moet brengen. Indien een advocaat eenmaal over de betreffende kwesties heeft geadviseerd, adviseert of gaat adviseren kan hij het onderzoek niet in onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt uitvoeren en dus ook niet als zodanig extern, aan derden, presenteren.’
Uiteraard zijn niet alle feitelijke reconstructies, die noodzakelijk zijn voor de meeste procedures, een onderzoek in de zin van de Toelichting en deze uitspraak. Het is evident dat ook een klassieke proces-advocaat de feiten mag onderzoeken in de aanloop naar een procedure of in het kader van een advies. Waar precies het omslagpunt ligt tussen een onderzoek door een advocaat-onderzoeker en het bepalen van de rechtspositie door de (proces)advocaat is niet op voorhand duidelijk en zal door de advocaat van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Waakzaamheid is geboden, zodat de advocaat niet in de problemen raakt met de kernwaarden partijdigheid en onafhankelijkheid.
2.3 Onafhankelijk onderzoek(er)
De (proces)advocaat is dominus litis, meester van het proces. De advocaat-onderzoeker is naar mijn mening dominus investigationis, meester van het onderzoek. Het zijn van meester van het proces of het onderzoek vergt onafhankelijk optreden van de eigen cliënt.
Een bekend voorbeeld van een advocaat-onderzoeker die de onafhankelijkheid uit het oog is verloren, is de advocaat-onderzoeker in de Sanderink-casus. Gerard Sanderink is de excentrieke Twentse ondernemer en eigenaar van onder meer Centric en Strukton.[23] Sanderink is op enig moment in onmin geraakt met zijn voormalige partner Brigitte van Egten en in de ban geraakt van de zelf verklaarde cyberexpert Rian van Rijbroek. Sanderink beschuldigt Van Egten van alles en nog wat, waaronder het onttrekken van gelden van één van zijn bedrijven.[24] Sanderink heeft, na allerlei procedurele verwikkelingen, een advocaat-onderzoeker ingeschakeld om de rol van Van Egten te laten onderzoeken.[25]
Die advocaat-onderzoeker is pas aangesteld na een vonnis van de rechtbank Amsterdam.[26] In het vonnis verbiedt de rechtbank het Sanderink met onmiddellijke ingang om zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts en dossierkasten van Van Egten. De rechtbank maakt hierop één uitzondering (onderstreping en aanpassing partijnamen door de auteur):
‘4.9. Het gebruik door [Sanderink] en [gedaagde 2] van de privé-gegevens van [Van Egten] is niet alleen niet legitiem, maar moet worden aangemerkt als misbruik. Het zal [gedaagden] dan ook worden verboden nog langer gebruik te maken van, of derden toegang te verlenen tot privé-gegevens die zich bevinden op de e-mailaccounts van [Van Egten] bij DSS en Wagner Solar en van andere privé stukken van [Van Egten] die zich nog in die kantoren bevinden. Het uit te spreken verbod staat niet in de weg aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau. […]’
Om te zorgen dat Sanderink zich aan het verbod houdt wordt een dwangsom opgenomen. Sanderink schakelt vervolgens onder andere een advocaat-onderzoeker in en die gaat aan de slag. Het is belangrijk om hier op te merken dat de aangestelde advocaat-onderzoeker werkzaam is bij een ander kantoor dan het kantoor van de proces-advocaten van Sanderink. Van Egten klaagt niettemin al snel over het gebrek aan onafhankelijkheid en gaat over tot executie van de opgelegde dwangsommen. Sanderink verzet zich daartegen. Van Egten krijgt zowel in eerste[27] als in tweede[28] aanleg gelijk: de advocaat-onderzoeker is niet onafhankelijk.
De advocaat-onderzoeker mag zich vervolgens verweren bij de Amsterdamse RvD tegen een tuchtklacht ingediend door Van Egten. Ook de RvD komt tot de conclusie dat de advocaat-onderzoeker, met inachtneming van het Amsterdamse vonnis, niet als onafhankelijk kwalificeert. De relevante overweging is (ingedikt) als volgt:
‘5.16 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarnaast ten onrechte onduidelijkheid laten voortbestaan over zijn hoedanigheid en rol in het fraudeonderzoek en zich hierdoor naar klaagster en anderen misleidend opgesteld. Enerzijds stelt verweerder onafhankelijk te zijn als bedoeld in het Amsterdamse vonnis […]. Anderzijds stelt verweerder onafhankelijk te zijn als advocaat jegens zijn cliënte […]. Zoals de raad hierboven heeft overwogen, is aannemelijk dat de Amsterdamse voorzieningenrechter in zijn vonnis met een onafhankelijk bureau niet doelde op een werkgeversonderzoek door een advocaat die zich daarin alleen onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt-werkgever opstelt, maar met het begrip onafhankelijk bureau het oog had op een instantie die met goedvinden van beide partijen kan opereren. Als bij uitstek deskundig op het terrein van ondernemingsonderzoeken, mocht van verweerder verwacht worden dat hij dit verschil in onafhankelijkheid onderkende en dat hij zijn opdrachtgever en derden in heldere bewoordingen hierover informeerde. Verweerder heeft dit niet gedaan. […].’
De Sanderink-casus toont allereerst aan dat de scheiding van de rollen van advocaat-onderzoeker en proces-advocaat tussen twee verschillende kantoren op zichzelf geen panacee is. Indien die splitsing alleen voor de bühne wordt opgetuigd, maar niet materieel wordt nageleefd, dan biedt dit geen enkel soelaas.
Ten tweede toont de Sanderink-casus aan hoe belangrijk het is om daadwerkelijk onafhankelijk te zijn. Onafhankelijk wil niet zeggen onpartijdig, want partijdigheid kan de advocaat niet terzijde schuiven. Onafhankelijk betekent wel dat de advocaat-onderzoeker zich niet vereenzelvigt met zijn cliënt. Dat wil onder meer zeggen dat de advocaat-onderzoeker instructies van zijn cliënt niet klakkeloos opvolgt, of de woorden van zijn cliënt als waarheid opschrijft. De advocaat-onderzoeker wordt daarvoor ook niet aangesteld. De advocaat-onderzoeker wordt aangesteld om een onafhankelijk, in de zin van objectief, onderzoek uit te voeren. Een onderzoek op basis waarvan zijn cliënt kan bepalen welke vervolgstap eventueel noodzakelijk is.
Een onafhankelijk advocaat-onderzoeker dient, zoals ik al schreef, meester te blijven van zijn eigen onderzoek. Dat wil onder meer zeggen dat de advocaat-onderzoeker zelf zijn onderzoekscope en onderzoeksvragen bepaalt. Het is ook de advocaat-onderzoeker die bepaalt welke feiten (nader) moeten worden onderzocht en welke personen dienen te worden gehoord.[29] Het is vervolgens de advocaat-onderzoeker die op basis van eigen bevindingen komt tot verifieerbare en objectieve onderzoeksbevindingen. Het zijn deze bevindingen die een advocaat-onderzoeker noteert in zijn onderzoeksrapport.[30] Een advocaat-onderzoeker kan, ter borging van zijn onafhankelijkheid, gebruikmaken van een protocol[31] en een plan van aanpak, zie hiervoor nader paragraaf 2.5.
2.4 Voorkom misverstanden
Uit de Toelichting volgt dat de advocaat-onderzoeker geen misverstand mag laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optreedt. De advocaat-onderzoeker is en blijft een partijdig belangenbehartiger en dient dit duidelijk te maken.
In de Zeden-casus is zo’n een misverstand wel ontstaan.[32] In deze zaak onderzocht een advocaat-onderzoeker een mogelijke verkrachting die zou hebben plaatsgevonden na een zakelijke borrel. Het slachtoffer van de beweerdelijke verkrachting, die zelf had ingestemd met het onderzoek, wordt tweemaal gehoord. In het eerste verhoor ligt de focus op het incident. Tijdens het tweede verhoor komen allerlei andere kwesties aan de orde, waaronder het drankgebruik van het slachtoffer. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek is het slachtoffer later ontslagen. De tuchtrechter[33] vindt hiervan het volgende:
‘5.6 Hoewel uit de stukken niet blijkt dat verweerster zich aan klaagster heeft gepresenteerd als onafhankelijk onderzoeker, geldt dat verweerster over haar hoedanigheid geen misverstand mocht laten bestaan. Het had op haar weg gelegen om voorafgaand aan het eerste gesprek haar precieze hoedanigheid (schriftelijk) duidelijk te maken, waaronder het feit dat haar kantoor het vaste advocatenkantoor van de werkgever was. Klaagster verkeerde (kennelijk) in de veronderstelling dat door haar werkgever een onafhankelijk en objectief onderzoek was gelast en verweerster heeft haar niet kenbaar gewezen op het feit dat zij optrad voor de werkgever en dus niet onpartijdig was. Ook hier geldt dat het gebrek aan voorafgaande (schriftelijke) voorlichting heeft geleid tot verwarring en een verkeerde voorstelling van zaken bij klaagster, waarvoor verweerster tuchtrechtelijk verantwoordelijk is.’
Uit de NBA-casus[34] kunnen meer handvatten worden afgeleid hoe misverstanden te voorkomen. De advocaat-onderzoeker dient betrokkenen niet alleen ondubbelzinnig te wijzen op zijn partijdige rol, maar dient, ter bescherming van de betrokkene, ook duidelijk te maken welke werkzaamheden worden verricht. Voorkomen dient te worden dat een betrokkene met een verkeerde voorstelling van zaken aan een interview deelneemt en dan bijvoorbeeld wordt overvallen door de vraagstelling en/of eventuele rechtspositionele gevolgen.
Het is mijn overtuiging dat een advocaat-onderzoeker er verstandig aan doet, ter voorkoming van misverstanden, om uitnodigingen voor een onderzoek altijd op schrift te stellen. In de uitnodiging dient een advocaat-onderzoeker zijn rol duidelijk te beschrijven en duidelijk te maken dat ook kan worden besloten om niet deel te nemen aan een interview. Daarnaast doet een advocaat-onderzoeker er goed aan om ook helderheid over zijn werkwijze te verschaffen door middel van een protocol en plan van aanpak. Deze werkzaamheden kunnen compact, helder en gestandaardiseerd worden uitgevoerd en hoeven dus niet veel extra tijd te kosten.
2.5 Het protocol en plan van aanpak
Zoals volgt uit de Toelichting, maar ook uit tuchtuitspraken[35], is het gebruik van een onderzoeksprotocol niet verplicht. Het gebruik van een protocol door een advocaat-onderzoeker is naar mijn mening wel sterk aan te bevelen. Al was het maar om niet op een later moment alsnog allerlei beslissingen te moeten nemen op ad-hocbasis en onder tijdsdruk.[36]
Een goed protocol informeert de eigen cliënt en de betrokkenen over de wijze hoe de advocaat-onderzoeker te werk gaat. Het protocol bevat daarnaast een duidelijke uitleg over de rol van de advocaat-onderzoeker, zijn relatie met de eigen cliënt en een toelichting op het begrip partijdigheid. Het managen van de verwachtingen bij cliënt en betrokkenen is dus een belangrijke reden om een protocol te gebruiken. Een protocol helpt de advocaat-onderzoeker om zijn onafhankelijkheid te bewaren. De Zeden-casus onderstreept het nut een protocol te gebruiken:[37]
‘5.7 De raad stelt dan ook vast dat verweerster heeft nagelaten (zowel mondeling als schriftelijk) klaagster voor te lichten over de wijze waarop het onderzoek zou plaatsvinden en klaagsters rechten daarbij, terwijl deze voorlichting wel noodzakelijk was. Nu klaagster onder meer niet tevoren (schriftelijk) op de hoogte is gesteld van het doel van het onderzoek en de precieze opdracht van de werkgever, zij verder ook niet op haar rechten is gewezen en evenmin is aangegeven dat verweersters kantoor het vaste advocatenkantoor van de werkgever was, zijn de klachtonderdelen […] gegrond.’
Een goed protocol wordt vooraf toegezonden aan de betrokkenen.[38] Het protocol bevat ook een toelichting op de rechten (en soms plichten) van betrokkenen. In het protocol dient in ieder geval te staan dat een betrokkene het recht heeft om niet mee te werken aan een onderzoek. Ook dient het protocol een bepaling te bevatten dat een betrokkene zich mag laten bijstaan door bijvoorbeeld een advocaat. Daarnaast is het verstandig om een bepaling op te nemen dat de advocaat-onderzoeker (gemotiveerd) kan afwijken van het protocol, zodat de nodige flexibiliteit blijft bestaan in het onderzoek.[39]
Let op: indien een kantoor standaard gebruikmaakt van een onderzoeksprotocol en dit bijvoorbeeld op haar website publiceert en/of een protocol expliciet van toepassing wordt verklaard op een onderzoek, dan dient de advocaat-onderzoeker zich ook te houden aan dat protocol. Dat mag logisch klinken, maar is in het verleden weleens fout gegaan.[40]
In een adem met het protocol wil ik ook het nut bepleiten van een plan van aanpak. Ook dit helpt de advocaat-onderzoeker om de verwachtingen te managen en onafhankelijkheid te bewaken. Het is niet voor niets dat de Ondernemingskamer in de Leidraad voor onderzoekers in enquêteprocedures zo’n plan ook voorschrijft.[41]
2.6 Hoor en wederhoor en andere beginselen van behoorlijk onderzoek
Onder hoor dient te worden verstaan het aan betrokkenen mondeling of schriftelijk vragen om informatie. Onder wederhoor dient te worden verstaan betrokkenen in de gelegenheid te stellen om te reageren op (relevante) bevindingen. Waar de Toelichting het gebruik van een protocol niet verplicht, verplicht de Toelichting wel het voldoende toepassen van hoor en wederhoor.
Nut en noodzaak van hoor en wederhoor zijn evident: het behoedt de advocaat-onderzoeker voor het maken van feitelijke fouten in zijn rapport. Hoor en wederhoor wordt echter met enige regelmaat ten onrechte achterwege gelaten.[42] Soms wordt dat verzuimd omdat de opdrachtgever geen opdracht geeft om bepaalde personen te horen.[43] Het is echter aan de advocaat-onderzoeker, die onafhankelijk opereert, om te bepalen wie wordt uitgenodigd voor hoor en wederhoor.[44] De advocaat-onderzoeker dient daarbij voor ogen te houden dat het toepassen van hoor en wederhoor mede kan voorkomen dat belangen van derden nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad, zie ook (de toelichting op) gedragsregel 6.[45]
Bij het toepassen van hoor en wederhoor dient uiteraard voldoende tijd te worden geboden om te reageren op interviewverslagen.[46] Maar een advocaat-onderzoeker hoeft dan weer niet alle reacties die worden ontvangen in het kader van wederhoor integraal te verwerken in een verslag. Op dat punt heeft de advocaat-onderzoeker ruimte om naar bevind van zaken te handelen.[47] Een advocaat-onderzoeker doet er wel verstandig aan om (kort) uit te leggen waarom iets wel of niet is verwerkt en – bij twijfel – de integrale reactie te hechten aan het rapport.
Met alleen het toepassen van hoor en wederhoor, zoals de Toelichting voorschrijft, is een advocaat-onderzoeker er nog niet. Een advocaat-onderzoeker zal zich ook hebben te houden aan andere beginselen van behoorlijk onderzoek. Met welke beginselen een advocaat-onderzoeker allemaal rekening heeft te houden, is nog niet uitgekristalliseerd in de jurisprudentie. Uit de Zeden-casus[48] volgen een aantal voorbeelden van fundamentele beginselen, zoals:
- De advocaat-onderzoeker moet proberen de equality of arms te bewaken. Hij doet dat bijvoorbeeld door betrokkenen te informeren over zijn werkwijze, onderzoeksopdracht en fasering van het onderzoek. Ook geeft hij een toelichting op zijn eigen partijdige rol als advocaat-onderzoeker. De betrokkene dient voorts te worden gewezen op het recht om niet mee te werken en de mogelijkheid van en/of het recht op rechtsbijstand.
- Het onderzoek dient te worden uitgevoerd door iemand met voldoende kennis, kunde en ervaring. Een zedenzaak kan bijvoorbeeld niet zomaar door iedere advocaat-onderzoeker worden onderzocht. In dit kader wijs ik ook op de kernwaarde deskundigheid.
- Indien het doel van het onderzoek wijzigt, dan dient dat direct te worden gemeld aan betrokkenen, zodat zij eventueel hun eigen positie kunnen heroverwegen. In dit kader wijs ik ook op de kernwaarde integriteit.
- Vragen die worden gesteld mogen niet sturend of beïnvloedend zijn, hetgeen overigens ook niet mag op grond van gedragsregel 22. In het algemeen doet de advocaat-onderzoeker er verstandig aan om open in plaats van gesloten vragen te stellen.
- Het rapport dient zorgvuldig, deskundig en integer te worden opgesteld. Eventuele conclusies dienen onderbouwing te vinden in de feiten. In dat kader wijs ik ook op gedragsregel 8, waaruit volgt dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
Aan dit lijstje voeg ik nog toe het fair play-beginsel. Daarmee bedoel ik onder meer dat een advocaat-onderzoeker geen gebruikmaakt van trucs, list, bedrog en/of valse beloftes om feiten te achterhalen. Een advocaat-onderzoeker zal ook rekenschap moeten geven van proportionaliteit en subsidiariteit. De gehanteerde onderzoeksmethodes dienen in een redelijke verhouding te staan tot de opdracht. De advocaat-onderzoeker zal zich steeds moeten afvragen welke scope zijn onderzoek moet hebben en welke acties gerechtvaardigd zijn. Bij een keuze tussen onderzoeksmethodes dient te worden gekozen voor de minst bezwarende of ingrijpende methode.
De advocaat-onderzoeker dient naar mijn mening steeds voor ogen te houden dat het handelen in strijd met fundamentele beginselen van behoorlijk onderzoek het vertrouwen in de advocatuur kan schaden.
2.7 Inhoud en verspreiding van de rapportage
De Toelichting geeft geen duidelijkheid over de eisen waaraan de inhoud van een rapport van een advocaat-onderzoeker dient te voldoen. Een advocaat-onderzoeker moet dus – in beginsel – vrij worden geacht om zijn rapport naar eigen inzicht in te richten, zolang geen onwaarheden worden verkondigd (gedragsregel 8) of betamelijkheidsgrenzen worden overschreden. Het is wel van belang dat het rapport volledig is en kan worden gelezen zonder opmerkingen in bijvoorbeeld een separate brief.[49] Daarnaast dienen feiten en (eventuele) conclusies van elkaar te worden gescheiden.[50]
Uit de Baker Tilly-casus[51] kan worden afgeleid dat aan een extern te gebruiken rapport hogere zorgvuldigheidsverplichtingen mogen worden gesteld dan aan een rapport dat louter intern wordt gebruikt. Ik verwijs naar de hiervoor in paragraaf 2.1 geciteerde rechtsoverweging 5.12. Zelf ben ik geneigd (zoals toegelicht), om deze hogere zorgvuldigheidsverplichtingen ook te stellen aan rapporten voor intern gebruik. Het onderscheid tussen een intern en extern rapport vind ik nogal artificieel. Mijns inziens geldt een uitzondering voor een rapport dat enkel en alleen wordt gebruikt voor het bepalen van de rechtspositie door een cliënt en niet buiten die setting wordt gebruikt.
Nadat het rapport is afgerond, komt (meestal) de verspreiding van het rapport aan de orde. Het komt meer dan eens voor dat pas na afronding van het rapport wordt nagedacht over de verspreidingskring. De Toelichting maakt echter duidelijk dat de advocaat-onderzoeker ervoor dient te waken dat zijn onderzoek (onbedoeld) in de openbaarheid komt. Het rapport is op de eerste plaats bedoeld voor zijn cliënt en niet voor derden. Ook niet als die derden hebben aangedrongen op het onderzoek. Een advocaat-onderzoeker kan dus ook geen voorafgaande afspraak maken dat de resultaten van zijn onderzoek naar buiten worden gebracht. De advocaat heeft immers een wettelijke geheimhoudingsplicht.
In mijn optiek[52] doet de advocaat-onderzoeker er verstandig aan om een verspreidingskring van het rapport vooraf af te spreken, welke verspreidingskring dan wel in overeenstemming dient te zijn met de Toelichting. De verspreidingskring dient niet alleen te worden vastgelegd in de opdrachtbevestiging, maar ook in het rapport. Het vastleggen van de verspreidingskring zorgt ervoor dat de eigen cliënt zonder toestemming het rapport niet verder mag verspreiden dan afgesproken en de advocaat-onderzoeker (in beginsel) ook geen blaam treft als het rapport verder wordt verspreid dan de afgesproken kring.[53]
Een advocaat-onderzoeker zal zich ervan bewust moeten zijn dat een onderzoek ook tegen zijn zin openbaar kan worden gemaakt. Niet alleen zijn cliënt kan dat (bewust of per ongeluk) doen, maar het rapport kan (bijvoorbeeld) ook in de openbaarheid komen door een geslaagd artikel 843a Rv verzoek[54] of wellicht door een hack. Dit alleen al is reden om rekening te houden met de hiervoor genoemde hogere zorgvuldigheidsverplichtingen.
3. Conclusie
De advocaat-onderzoeker onderscheidt zich op diverse punten van de klassieke proces-advocaat. De proces-advocaat procedeert. De advocaat-onderzoeker onderzoekt feiten en rapporteert daarover aan zijn cliënt. Indien een advocaat is opgetreden als advocaat-onderzoeker, dan kunnen hij en zijn kantoorgenoten niet meer optreden als proces-advocaat. Dit is noodzakelijk om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.
De advocaat-onderzoeker blijft onderworpen aan het advocatentuchtrecht. Getoetst wordt aan de norm die geldt voor een advocaat van de wederpartij. De advocaat-onderzoeker heeft dus een ruime mate van beleidsvrijheid. De vrijheid van de advocaat-onderzoeker is niet absoluut. De advocaat-onderzoeker mag niet onnodig grievend zijn, geen onwaarheden opschrijven die hij kent of behoort te kennen en hij dient te voorkomen dat belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig en zonder redelijk doel worden geschaad.
Bij een tuchtrechtelijke toetsing kan de tuchtrechter acht slaan op de gedragsregels, maar getoetst wordt uiteindelijk aan artikel 46 Advocatenwet. De tuchtrechter zal daarbij de kernwaarden van de advocatuur meewegen. Een kernwaarde waar de advocaat-onderzoeker extra op moet letten is partijdigheid. De advocaat-onderzoeker kan deze kernwaarde niet terzijde schuiven. In dat opzicht kan een advocaat-onderzoeker dus ook niet pretenderen dat hij onafhankelijk is van zijn cliënt. Om misverstanden te voorkomen, dient een advocaat-onderzoeker dit actief te melden aan betrokkenen bij een onderzoek.
Hoewel de advocaat-onderzoeker dus partijdig is, dient hij wel onafhankelijk van zijn cliënt en derden te opereren. Onafhankelijk betekent dat de advocaat-onderzoeker als kritische professional zelfstandig onderzoek uitvoert en op basis van eigen bevindingen komt tot verifieerbare onderzoeksbevindingen en een rapport. De advocaat-onderzoeker dient meester te blijven van zijn eigen onderzoek!
De NOvA heeft in mei 2021 de regels voor de advocaat-onderzoeker nader uitgewerkt in de Toelichting op gedragsregel 2. Een advocaat-onderzoeker die alleen de Toelichting leest, weet nog steeds niet wat allemaal van hem wordt verwacht. De tuchtrechter heeft diverse andere concrete regels geformuleerd waaraan een behoorlijk advocaat-onderzoeker zich ook heeft te houden. Een aantal van deze regels wijken zelfs af van de Toelichting.
De Toelichting en de tuchtrechter lijken een onderscheid te maken tussen een intern en een extern onderzoek. Volgens de tuchtrechter gelden voor een extern onderzoek hogere zorgvuldigheidsverplichtingen. Lezing van de Toelichting leert echter dat de hogere zorgvuldigheidsverplichtingen eigenlijk ook gelden voor een intern onderzoek. Naar mijn mening is het verschil tussen een intern en een extern onderzoek dan ook artificieel en doet een advocaat-onderzoeker er altijd verstandig aan om de ‘hogere’ zorgvuldigheidsverplichtingen in acht te nemen.
De Toelichting schrijft het gebruik van een protocol en plan van aanpak niet verplicht voor. Een advocaat-onderzoeker doet er verstandig aan om beide wel te gebruiken. Niet alleen worden hiermee de eigen werkzaamheden beter gestructureerd en vooraf doordacht en gepland, maar ook de eigen cliënt en betrokkenen worden hierdoor adequaat en schriftelijk geïnformeerd. Het is daarnaast van belang dat de advocaat-onderzoeker vooraf duidelijke afspraken maakt over de verspreidingskring van het rapport.
De Toelichting schrijft voor dat de advocaat-onderzoeker voldoende hoor en wederhoor dient toe te passen. Bestudering van uitspraken van de tuchtrechter leert dat de advocaat-onderzoeker ook rekening heeft te houden met diverse andere fundamentele beginselen van behoorlijk onderzoek. Welke beginselen allemaal in acht moeten worden genomen, is nog niet uitgekristalliseerd. Dat is ook niet vreemd voor een beroepsgroep die langzaamaan volwassen wordt. Advocaat-onderzoekers dienen hierop wel bedacht te zijn.
Mijn belangrijkste advies voor de advocaat-onderzoekers: zeg wat je doet en doe wat je zegt!
Lodewijk Hox is advocaat bij Boels Zanders in Eindhoven.
Een kortere versie van dit artikel is verschenen in Advocatenblad 3, 2023.
NOTEN
[1] Ik zal de advocaat-onderzoeker steeds aanduiden in mannelijk enkelvoud.
[2] Nieuwsbericht NOvA 21 mei 2021: NOvA ‘verduidelijkt’ regels voor feitenonderzoek door advocaten.
[3] De dataset van bestudeerde tuchtuitspraken heb ik samengesteld door gebruik te maken van het tuchtrechtregister (https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken). Ik heb (voor het laatst) op 15 december 2022 gezocht in het domein ‘Advocaten’. Ik heb separaat gezocht op de termen ‘advocaat-onderzoeker’, ‘feitenonderzoek’, ‘forensisch’ en ‘fraudeonderzoek’. De zoekterm ‘onderzoek’ is bewust vermeden omdat per 15 december 2022 7.099 uitspraken worden gevonden met deze zoekterm.
[4] Met de zoekterm ‘advocaat-onderzoeker’ vond ik: ECLI:NL:TADRAMS:2021:26; ECLI:NL:TADRSGR:2021:120; ECLI:NL:TADRAMS:2022:73; ECLI:NL:TADRAMS:2022:75; ECLI:NL:TADRAMS:2022:76; ECLI:NL:TADRAMS:2022:107; ECLI:NL:TADRAMS:2022:108 en ECLI:NL:TADRAMS:2022:140.
[5] ECLI:NL:TADRAMS:2021:26.
[6] Ik heb aanvullend gezocht op ‘feitenonderzoek’, ‘forensisch’ en ‘fraudeonderzoek’. De zoekterm ‘feitenonderzoek’ levert, op 15 december 2022, 49 zoekresultaten op. De term ‘forensisch’ levert 65 resultaten op. De term ‘fraudeonderzoek’ levert 15 resultaten op. Niet alle resultaten zijn relevant, zodat filtering op dubbele en niet relevante uitspraken noodzakelijk was.
[7] Met de zoektermen ‘feitenonderzoek’, ‘forensisch’ en ‘fraudeonderzoek’ vond ik de volgende relevante uitspraken: ECLI:NL:TADRAMS:2011:YA1317; ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2502; ECLI:NL:TADRAMS:2017:276; ECLI:NL:TADRAMS:2018:25; ECLI:NL:TADRSHE:2019:58; ECLI:NL:TADRSHE:2019:63; ECLI:NL:TAHVD:2019:180; ECLI:NL:TAHVD:2019:181; ECLI:NL:TAHVD:2021:155; ECLI:NL:TAHVD:2021:166; ECLI:NL:TADRAMS:2021:235; ECLI:NL:TADRSGR:2022:7; ECLI:NL:TADRSGR:2022:8; ECLI:NL:TADRARL:2022:99; ECLI:NL:TADRAMS:2022:130; ECLI:NL:TADRSGR:2022:116 en ECLI:NL:TADRSGR:2022:117.
[8] ECLI:NL:TADRAMS:2022:73; ECLI:NL:TADRAMS:2022:75; ECLI:NL:TADRAMS:2022:76; ECLI:NL:TADRSGR:2022:116; ECLI:NL:TADRSGR:2022:117.
[9] ECLI:NL:TADRAMS:2022:107; ECLI:NL:TADRAMS:2022:108.
[10] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140 en ECLI:NL:TADRAMS:2022:130.
[11] ECLI:NL:TADRAMS:2017:276; ECLI:NL:TADRAMS:2017:275 en ECLI:NL:TADRAMS:2017:274.
[12] ECLI:NL:TADRSHE:2019:58; ECLI:NL:TADRSHE:2019:63; ECLI:NL:TAHVD:2019:180 en ECLI:NL:TAHVD:2019:181.
[13] ECLI:NL:TADRSGR:2022:7 en ECLI:NL:TADRSGR:2022:8.
[14] ECLI:NL:TADRAMS:2022:108.
[15] ECLI:NL:TAHVD:2019:181.
[16] Zie ook ECLI:NL:TADRSGR:2021:120 r.o. 4.2. en ECLI:NL:TADRAMS:2022:73 r.o. 5.14.
[17] ECLI:NL:TADRAMS:2021:26 r.o. 4.1.
[18] Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat het een redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingadviseur niet past om deze constructie te adviseren. Baker Tilly wordt veroordeeld tot vergoeding van 50% van de schade, de rest is toe te rekenen aan de eigen schuld van Klawer. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 23 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:157.
[19] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140.
[20] Zie ook ECLI:NL:TADRAMS:2022:73 r.o. 5.13 (Sanderink-casus) en ECLI:NL:TADRAMS:2021:235 r.o. 5.1.
[21] ECLI:NL:TADRSHE:2012:YA2502 r.o. 5.2.
[22] ECLI:Nl:TADRAMS:2017:274 en ECLI:Nl:TADRAMS:2017:274 steeds r.o. 5.4.
[23] Inmiddels is hij op verzoek van het Openbaar Ministerie door de Ondernemingskamer op afstand geplaatst. Hof Amsterdam 3 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3139 en Hof Amsterdam 27 januari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:149.
[24] Voor een meer uitputtende lijst van de meest vreemde verwijten wordt verwezen naar Rb. Overijssel 3 augustus 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:2266 r.o. 4.3.
[25] Voor een meer uitvoerige uitleg van de casus en de verwikkelingen beveel ik van harte de podcast ‘Achter gesloten deuren’ aan van het Financieele Dagblad.
[26] Rb. Amsterdam 24 september 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7000.
[27] Rb. Overijsel 15 april 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1503.
[28] Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8890.
[29] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140 5.13.
[30]Zie ook Leliveld, T.T.C. & Kampen, P (2015). Trust me, I’m a Lawyer. Intern onderzoek door advocaten tegen de achtergrond van de kernwaarden van de advocatuur, Strafblad 2015/55.
[31] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140 r.o. 5.16.
[32] Zo ook de advocaat-onderzoeker in de Sanderink-casus, zie r.o. 5.16 ECLI:NL:TADRAMS:2022:73.
[33] ECLI:NL:TADRSGR:2022:7.
[34] ECLI:NL:TADRAMS:2022:108 r.o. 5.6.
[35] Zoals ECLI:NL:TADRSGR:2022:117 r.o. 6.4.
[36] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TADRAMS:2017:276 r.o. 5.19.
[37] ECLI:NL:TADRSGR:2022:7.
[38] ECLI:NL:TADRSGR:2022:117 r.o. 6.10 en 6.11.
[39] Zie voor de consequenties als dat niet is afgesproken r.o. 5.7. van ECLI:NL:TAHVD:2019:181.
[40] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TADRSGR:2022:117 r.o. 6.4 en ECLI:NL:TAHVD:2019:181 r.o.5.7 en 5.8.
[41] Zie paragraaf 4 Leidraad voor onderzoekers in enquêteprocedures. De Leidraad is vastgesteld door de Ondernemingskamer op 9 juli 2019. Raadpleegbaar via: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/leidraad-voor-onderzoekers-in-enqueteprocedures.pdf.
[42] Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TAHVD:2019:181 5.11 en ECLI:NL:TADRAMS:2017:276 r.o. 5.14.
[43] ECLI:NL:TADRAMS:2017:276 r.o. 5.15.
[44] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140 r.o. 5.13.
[45] ECLI:NL:TAHVD:2021:166 r.o. 5.24.
[46] ECLI:NL:TADRAMS:2017:276 r.o. 5.16.
[47] ECLI:NL:TADRSGR:2022:117 r.o. 6.17.
[48] ECLI:NL:TADRSGR:2022:7.
[49] ECLI:NL:TAHVD:2021:166 r.o. 5.22.
[50] Rb. Oost-Brabant 25 oktober 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5916.
[51] ECLI:NL:TADRAMS:2022:140 r.o. 5.10.
[52] Mede gebaseerd op ECLI:NL:TAHVD:2021:166 r.o. 5.22 en ECLI:NL:TADRAMS:2022:107 r.o. 5.6.
[53] Zie in dat kader ook rechtsoverweging 5.6 van de NBA-casus ECLI:NL:TADRAMS:2022:107.
[54] Zie Rb. Den Haag 14 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:248 (JOR 2015/141).