Mr. X was advocaat van iemand die persoonlijk failliet ging. Mr. X stelde beroep in tegen de faillietverklaring en ging later in cassatie.

Intussen gaf de cliënt, die aandelen had in een BV, die aandelen in pand aan iemand die niet van het faillissement wist (terwijl je als je failliet natuurlijk niet over je vermogen kunt beschikken).

Pandhouder

De cliënt kwam zijn verplichtingen aan de ‘pandhouder’ niet na, en de ‘pandhouder’ begon een 3:251 BW-procedure: hij wilde zich de aandelen toeëigenen tegen een waarde van bijna een miljoen.

Mr. X was niet bij dat pandrecht betrokken geweest, maar voerde namens zijn cliënt wel verweer in de 3:251-procedure. Hij zweeg – kennelijk op verzoek van zijn cliënt – over het faillissement.

Toen de ‘pandhouder’ daarachter kwam, klaagde hij bij de Bossche raad van discipline: mr. X had meteen moeten zeggen dat het pandrecht non-existent en de procedure dus zinloos was. Dan had klager geen verdere kosten hoeven maken.

Berisping

Volgens mr. X kon het faillissement indertijd nog in cassatie onderuit gaan en had de procedure dus wel degelijk zin. Maar volgens de  raad was de cliënt op dat moment niet bevoegd om te procederen (dat was de curator). Mr. X mocht hem dus ook niet vertegenwoordigen of hij had het faillissement moeten melden. De raad vond dat mr. X de belangen van de ‘pandhouder’ nodeloos had geschaad, hij kreeg een berisping.

Dat oordeel houdt in hoger beroep geen stand. Het Hof van Discipline overweegt dat de cliënt wel degelijk bevoegd was om te procederen (art. 25 lid 2 Fw); de boedel werd er alleen niet door gebonden.

Volgens het cassatie-advies was de cassatieprocedure niet bij voorbaat kansloos, zodat mr. X het belang van zijn cliënt diende door in de 3:251-procedure te bepleiten dat de aandelen meer waard waren.

Contra-intuïtief

Mr. X hoefde toen hij zich stelde het faillissement ook niet te melden. Faillissementen zijn vindbaar in het Faillissementsregister, de ‘pandhouder’ had op dat moment al proceskosten gemaakt, de curator zou zich toch niet stellen (bij faillissement was het pandrecht immers niet geldig) en de ‘pandhouder’ kon ter zitting niet toelichten wat hij dan anders zou hebben gedaan. En voor het oordeel van de rechter over de waarde van de aandelen maakte het ook niet uit.

Het is misschien wat contra-intuïtief, maar wat valt er tegenin te brengen? Mr. X en de partijdigheid zegevieren.

 

Trudeke

Trudeke Sillevis Smitt

Freelance redacteur

Profile page
Advertentie