Als belangrijke reden voor het falen van de wetten noemt het WODC ‘het ontbreken van financiële middelen voor fraudeonderzoeken, meldingen en bestuursverboden.’ Het fraudeonderzoek van de curator moet bekostigd worden uit de faillissementsboedel, wat problemen oplevert bij ‘faillissementen met lege of onvoldoende batige boedels.’ In een reactie laat demissionair minister Weerwind (Rechtsbescherming) de Tweede Kamer weten nog geen maatregelen te treffen. De bewindsman wacht nog op een ander WODC-onderzoek naar de financiering van curatoren. Dat wordt verwacht in het voorjaar van 2024.

Om faillissementsfraude tegen te gaan, zijn in 2016 en 2017 een aantal wijzigingen van de Faillissementswet doorgevoerd. Op grond van de Wet versterking positie curator moet de curator actief onderzoeken of sprake is van fraude door een bestuurder of commissaris van een failliete vennootschap. Bij onregelmatigheden dient hij de rechter-commissaris te informeren en op diens verzoek aangifte te doen.

Gebrekkige opvolging

Ook hebben curatoren volgens de onderzoekers weinig vertrouwen in de behandeling van fraudemeldingen. ‘De opvolging van meldingen met strafrechtelijke onderzoeken van de FIOD (zwaardere en meer complexe fraudezaken) en de politie (eenvoudiger en minder zware zaken) onder leiding van het Openbaar Ministerie wordt bepaald door de capaciteit, de prioriteit en de expertise bij opsporingsdiensten, en niet door het aantal meldingen. Curatoren hebben de ervaring dat meestal geen opvolging aan meldingen wordt gegeven en vinden dat ze weinig terugkoppeling krijgen. Dit heeft invloed op de meldingsbereidheid en de kwaliteit van de meldingen.’

Daarnaast ontbreekt een eenduidig beleid bij betrokken instanties. Curatoren en rechters-commissarissen in verschillende regio’s voeren hun taken anders uit. Binnen de FIOD en de politie verschilt de capaciteit en de prioriteit die medewerkers aan het oppakken van meldingen geven. Het beleid van de Belastingdienst verschilt per regio. Werking van de wetten is ‘zonder twijfel gebaat bij een vergroting van de eenheid van beleid en uitvoering binnen en tussen de ketenpartners,’ aldus het WODC.

Bestuursverbod

De Wet civielrechtelijk bestuursverbod maakt het mogelijk dat de rechter op vordering van de curator een bestuurder van een failliete rechtspersoon verbiedt voor de periode van maximaal vijf jaar bestuurder of commissaris te zijn. Omdat het beoogde register bij de Kamer van Koophandel nog niet is gerealiseerd, is niet precies duidelijk hoe vaak het bestuursverbod sinds de invoering in 2016 is ingeroepen. De onderzoekers tellen in ieder geval 46 procedures. De meest voorkomende reden voor curatoren, het OM en rechters-commissarissen om om een bestuursverbod te vragen, is ‘dat de betrokken bestuurders veelvuldig frauduleus gedrag vertonen, niet alleen in het faillissement, maar ook daarvóór, en dat het belangrijk is dat daar een halt aan wordt toegeroepen.’

Voor zover bekend heeft de rechter het verbod in alle zaken opgelegd, schrijven de onderzoekers. Daarmee zijn de doelen van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod volgens hen echter niet volledig bereikt. ‘Het aantal opgelegde bestuursverboden blijft achter bij de verwachting in de memorie van toelichting (enkele tientallen per jaar).’ Ook hier noemen ze het ontbreken van structurele financiering als belangrijkste knelpunt voor de uitvoering.

Redactie Advocatenblad

Profile page
Advertentie