Het is niet nodig het zogeheten proportionaliteitsbeginsel steviger te verankeren in het Nederlandse octrooirecht. Tot die conclusie komen de hoogleraren Van Engelen en Kamperman Sanders van de Universiteit Maastricht.

In vervolg op een Kamermotie had minister Adriaansens van Economische Zaken de twee wetenschappers gevraagd te onderzoeken of het proportionaliteitsbeginsel in relatie tot inbreukverboden uit de Europese handhavingsrichtlijn voldoende vertaald is in het Nederlandse octrooirecht.

Het proportionaliteitsbeginsel beoogt de balans te bewaren tussen het belang van een IE-rechthebbende, die gebaat is bij een doeltreffende bescherming tegen inbreuken, en het algemeen belang, dat gebaat is bij een onbelemmerd handelsverkeer.

Van Engelen en Kamperman Sanders menen dat er geen reden tot zorg is. Hoewel het beginsel zelf niet in de Rijksoctrooiwet of in de regelgeving voor Eengemaakt Octrooigerecht is opgenomen brengt de rechtstreekse werking van artikel 3 van de Handhavingsrichtlijn met zich mee dat de rechter het evenredigheidsbeginsel onbelemmerd kan en ook moet toepassen, luidt hun conclusie.

De beide wetenschappers vinden het zelfs onwenselijk om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen, aangezien er nog te weinig jurisprudentie ligt. ‘Bij onduidelijkheid over wat gecodificeerd moet worden (en het waarom daarvan) is het rechtspolitiek bezien verstandig om van codificatie af te zien en alle ruimte te geven aan nadere rechtsontwikkeling door de rechter.’

Advertentie