Het zal een advocaat in strafzaken bekend voorkomen dat een vordering van de benadeelde partij niet zelden op het laatste moment wordt ingediend. Op zichzelf kent de wet geen termijnen, behalve dat artikel 51g lid 3 Sv voorschrijft dat de voeging uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt. Toch rekenen rechters soms af met een late indiening van een vordering tot schadevergoeding omdat een en ander zich niet verdraagt met de eisen van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM en een latere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor de advocaat van de verdachte kan deze praktijk een procedurele spagaat opleveren.
De Hoge Raad benadrukt het eenvoudige en laagdrempelige karakter van de procedure voor de benadeelde partij dat ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zo veel mogelijk schadeloos worden gesteld. Daarentegen zijn er ook nadelen. ‘De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering.’ Volgens de Hoge Raad wordt dit bezwaar ondervangen ‘door (…) art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van art. 6, eerste lid, EVRM aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren’.