Giërmo B. en Moreno B. zijn ruim een jaar geleden in hoger beroep veroordeeld tot dertig jaar gevangenisstraf. Volgens het hof was er sprake van een nauwgezet voorbereid plan om Wiersum om het leven te brengen, waarbij de verdachten tegen betaling de (huur)moord samen hebben voorbereid en gepleegd. Daarbij heeft het hof onder meer gewezen op de in de samenleving ontstane ontzetting die is veroorzaakt omdat met de moord de advocaat van een kroongetuige in het Marengoproces om het leven is gebracht. De verdachten stelden tegen de uitspraken beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
De advocaten van de verdachten vragen de Hoge Raad de uitspraak van het hof te vernietigen. In beide zaken zijn onder meer verschillende klachten over het door het hof gebruikte bewijs naar voren gebracht. Verder vinden de advocaten dat het hof bij de strafbepaling ten onrechte in strafverzwarende zin heeft meegewogen dat het slachtoffer een advocaat betreft. Ook vinden ze het oordeel van het hof onbegrijpelijk dat de media-aandacht in deze zaak niet strafverminderend kan werken.
Strafverzwarend
De PG is van mening dat de bewijsklachten niet slagen en dat de bewijsconstructies van het hof in beide zaken de bewezenverklaringen kunnen dragen. Ook de klachten over de strafmotivering van het hof slagen volgens de PG niet. Het hof heeft onder meer als strafverzwarende omstandigheid laten meewegen dat het slachtoffer een advocaat was. De PG wijst erop dat de aan de rechtsorde toegebrachte schok als factor bij de strafbepaling kan meewegen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachten wisten dat het slachtoffer een advocaat was en dat het voor de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat een moord op een advocaat een grote maatschappelijke schok teweeg zou brengen. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat versterkte onrust in de samenleving is veroorzaakt omdat de advocaat van de kroongetuige om het leven is gebracht en dat deze in de samenleving ontstane ontzetting strafverzwarend werkt. Deze overweging is volgens de PG niet onbegrijpelijk.
Ook de klacht in een van de zaken over het oordeel van het hof dat de media-aandacht niet strafverminderend werkt, slaagt niet. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het de rechter vrij staat bij het bepalen van de straf rekening te houden met het nadeel dat door media-aandacht voor een verdachte is veroorzaakt. Dat betekent niet dat een verdachte recht heeft op matiging van de op te leggen straf. In deze zaken heeft het hof volgens de PG kunnen oordelen dat de media-aandacht niet strafverminderend werkt. Het hof heeft dit ook begrijpelijk gemotiveerd.
De PG adviseert de Hoge Raad daarom de veroordelingen en de opgelegde straffen in stand te laten. De uitspraak van de Hoge Raad is (voorlopig) bepaald op 16 april 2024.