De cliënt van mr. X wilde zijn vrouw uit het buitenland laten overkomen. Mr. X schreef in de opdrachtbevestiging: ‘Zoals met u besproken zullen wij betalend voor u optreden.’ Na aardig wat gedoe slaagde het beroep en gaf de IND een machtiging voorlopig verblijf.

Na diverse declaraties te hebben voldaan, deels giraal, deels contant, stopte de cliënt met betalen. Mr. X schakelde een incassobureau in om nog ruim € 10.000 binnen te halen, waarbij hij kort de achtergronden schetste.

De cliënt stapte naar een nieuwe advocaat, mr. Y, die hem op toevoegingsbasis bijstond. Toen mr. Y zich bij mr. X meldde trok die de incasso-opdracht in. Mr. Y vorderde de proceskosten uit de beroepszaak en vroeg hoe mr. X het aannemen van diverse contante betalingen rijmde met artikel 6.27 VODA.

Het zwijgen van mr. X hielp niet, want nu ging mr. Y voluit: een civiele procedure met als inzet ontbinding en (terug)betaling van proceskosten, incassokosten en voldane declaraties.

Mr. X reageerde: ‘In de stukken lees ik dat U zich kennelijk leent (…) om mij op te lichten als zou ik om belastingtechnische redenen gelden ontvangen hebben en niet hebben verantwoord.’ Mr. Y moest alles intrekken, anders zou mr. X strafrechtelijke aangifte doen tegen hem en zijn cliënt.

Maar de civiele zaak ging door en de cliënt kreeg gelijk.

Geheimhoudingsplicht

De raad van discipline Den Haag wijst op gedragsregel 18. In dit geval wist mr. X dat de cliënt weinig verdiende. Uit de opdrachtbevestiging bleek niet dat een mogelijke toevoeging was besproken, noch dat de cliënt besefte wat hij liet liggen.

Ook de klacht dat mr. X de geheimhoudingsplicht had geschonden door het incassobureau achtergrondinformatie te geven slaagt. Weliswaar beperkt de geheimhoudingsplicht de advocaat niet als hij verweer moet voeren tegen degene jegens wie hij geheimhouding plichtig is (gedragsregel 3 lid 4), maar mr. X had meer informatie gegeven dan noodzakelijk.

Verder had mr. X derdengelden niet meteen doorbetaald, deze zonder de noodzakelijke schriftelijke instemming verrekend en contante betalingen aangenomen zonder dat er sprake was van feiten of omstandigheden die dit rechtvaardigden. Dreigen met aangifte om een civiele procedure en een klacht van tafel te krijgen is ongepast, onprofessioneel en onbetamelijk, vindt de raad, en in strijd met gedragsregel 1.

Twee andere klachten verklaart de raad ongegrond. Maar al met al ziet de raad voldoende aanleiding voor een 26 weken onvoorwaardelijke schorsing. Dat is heel veel, maar mr. X leek de ernst van de zaak niet in te zien en was bovendien al herhaaldelijk (langdurig) geschorst. Het geduld is dus op.

Mr. X kan nog in beroep.

Trudeke

Trudeke Sillevis Smitt

Freelance redacteur

Profile page
Advertentie