Partijen komen sneller tot de kern van het hoger beroep nu het aantal pagina’s dat ze mogen inleveren beperkt is. Ze hebben nog steeds voldoende ruimte om hun standpunten goed te onderbouwen, is een van de conclusies in het rapport.
Omdat de ervaring was dat de stukken in hoger beroep door toegenomen complexiteit en wijze van procesvoering steeds langer werden, is in 2021 voor zaken in hoger beroep een begrenzing aangebracht. In de landelijke procesreglementen voor civiele dagvaardingszaken en verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken voor de gerechtshoven werd opgenomen dat de standaard schriftelijke processtukken (de memorie van grieven en van antwoord) voortaan beperkt zijn tot 25 pagina’s. In incidenteel hoger beroep geldt sindsdien een maximum van vijftien pagina’s. Langere stukken worden geweigerd, tenzij het hof toestemming geeft voor een grotere omvang.
Kort geding
Het invoeren van de regeling stuitte destijds op veel kritiek uit de advocatuur. In een kort geding probeerden zo’n zestig advocaten de regeling van tafel te krijgen. De limitering was volgens hen onrechtmatig en de inperking zou hen belemmeren in het procederen. Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad in juni 2022 dat hoven beperkingen mogen stellen aan de omvang van civiele processtukken. Een landelijke richtlijn was volgens de Hoge Raad zelfs wenselijk vanwege de beperkte rechterlijke capaciteit. In de overgrote meerderheid van de zaken volstaan 25 pagina’s zodat het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt, aldus de Hoge Raad destijds.
Drie jaar na invoering van de regeling blijken advocaten overwegend positief. Ruim negentig advocaten werkten mee aan de evaluatie door een enquête in te vullen. ‘De limiet lijkt redelijk en begrijpelijk, waardoor het opstellen van de stukken efficiënter wordt,’ zegt een van de respondenten. ‘Het dwingt je om je te beperken tot de kern. Processtukken zijn nu eerder ontdaan van overbodige franje,’ zegt een ander. Andere reacties zijn: ‘het leert advocaten kort en bondig formuleren en derhalve effectief met hun eigen en andermans tijd om te gaan; het is eerlijk met het oog op de vereiste equality of arms tussen partijen; met minder tekst kan het verhaal net zo krachtig naar voren worden gebracht.’
Advocaten hebben ook kanttekeningen, blijkt uit het rapport. De regeling wordt door de hoven niet consequent en eenduidig toegepast, vinden sommige advocaten. Er zou niet (genoeg) worden gecontroleerd op bijvoorbeeld het hanteren van het voorgeschreven lettertype en er lijken geen consequenties te zitten aan het overtreden van de regels. Ook moet er meer aandacht voor hoor- en wederhoor bij een verzoek tot overschrijden van de paginalimiet. Deze verzoeken dienen altijd te worden voorgelegd aan de wederpartij, vinden advocaten. Beslissingen op een verzoek worden soms erg laat genomen, is de ervaring.
Een deelnemer aan de enquête stelt dat de regeling ten koste gaan van de cliënt, omdat advocaten nu relatief meer tijd kwijt zijn aan inkorten en zorgen dat je binnen de limieten blijft dan met de inhoud. Een ander stelt dat stukken nu minder prettig te lezen zijn, omdat advocaten door de paginalimiet kleine marges, regelafstand etc. gaan instellen. ‘Je laat een inhoudsopgave weg en maakt gebruik van minder witregels en een kleiner lettertype om niet over de limiet te gaan. Daarnaast maak je veel meer gebruik van verwijzingen en citeer je minder.’
Toegang tot de rechter niet beperkt
Advocaat Wouter Pors van Bird & Bird in Den Haag was drie jaar geleden initiatiefnemer van het kort geding tegen de Staat. Het is goed om te zien dat uit het rapport blijkt dat de regeling de toegang tot de rechter niet beperkt, stelt hij in reactie op de evaluatie. ‘Uiteraard was de gerechtvaardigde verwachting dat de gerechtshoven verzoeken om langere processtukken te mogen indienen zorgvuldig zouden beoordelen. Slechts twee advocaten hebben aangegeven dat een verzoek om een langer processtuk deels werd afgewezen. Niemand heeft gemeld dat een verzoek helemaal is afgewezen. Niettemin hebben 25 advocaten aangegeven dat zij vinden dat de toegang tot de rechter beperkt wordt.’
Dat is niet erg begrijpelijk, vindt Pors, omdat verzoeken om een langer processtuk nauwelijks worden afgewezen. ‘Bovendien hebben beslissingen om minder pagina’s toe te staan dan verzocht volgens het rapport niet tot geschillen geleid. Voor zover mij bekend is er, drie en een half jaar na de invoering, nog geen cassatieberoep tegen zo’n beslissing geweest.’
Pors concludeert dat advocaten zich erbij neerleggen als ze minder pagina’s krijgen dan ze gevraagd hebben. ‘Als in zo’n geval in de aanvraag goed gemotiveerd was dat bij minder pagina’s de toegang tot de rechter beperkt zou worden, zou je toch op zijn minst na al die tijd wel één cassatieberoep verwachten.’
Verplichte educatie
Een negatief effect voor de rechters is dat nu verwijzingen in de plaats van citaten komen. Advocaten geven aan dat ze dat doen om binnen de 25 pagina’s te blijven. Een oplossing is volgens Pors om de citaten in een productie op te nemen, zodat de verwijzingen meteen bij de hand zijn.
Pors blijft, net als ten tijde van het kort geding, bij de opvatting dat het probleem niet in de lengte van de processtukken zit, maar in de kwaliteit. Die is volgens hem niet altijd op orde. Hij pleit daarom voor verplichte permanente educatie voor procederen in hoger beroep.
‘Maar de rechter heeft vanaf 1 januari een nieuw instrument om de kwaliteit te bewaken, want in het nieuwe artikel 24 Rv wordt de lijdelijkheid (definitief) afgeschaft: de rechter kan binnen de grenzen van de rechtsstrijd ambtshalve met partijen de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer bespreken. Je laat het je als advocaat in hoger beroep toch niet overkomen dat de rechter ter zitting gaat bespreken wat er in de processtukken allemaal ontbrak.’
Lees hier de evaluatie.