De Rotterdamse deken had om de spoedschorsing gevraagd op grond van artikel 60ab Advocatenwet, omdat de advocaat in zijn ogen zijn praktijk ‘niet kan en behoort uit te oefenen’. Volgens de deken staat de geloofwaardigheid van de gehele balie op de tocht als verweerder niet onmiddellijk wordt geschorst in afwachting van de behandeling van een nog in te dienen dekenklacht. Die klacht kan uiteindelijk leiden tot definitieve schrapping.
De Raad van Discipline Den Haag bestempelt onmiddellijke algehele schorsing echter als disproportioneel en onevenredig. De betreffende advocaat is ook actief in het personen- en familierecht en bestuursrecht en zou door deze maatregel zonder inkomen komen te zitten.
Volgens de raad moet er rekening mee worden gehouden dat de advocaat in hoger beroep van zijn strafzaak alsnog vrijuit gaat. Het betrof immers een geïsoleerd voorval dat plaatsvond in een periode waarin voor het eerst coronamaatregelen van kracht waren, luidt de overweging. In geval van vrijspraak is het zeer moeilijk de schadelijke gevolgen van een onmiddellijke schorsing ongedaan te maken, meent de raad, die zegt te willen waken voor ’te vergaand ingrijpen’.
De raad treft wel een voorlopige voorziening. Die bestaat eruit dat de advocaat onder curatele wordt geplaatst van een vakgenoot. Daarnaast mag hij,- tot de uitspraak in hoger beroep en de daarmee samenhangende dekenklacht, geen cliënten meer bijstaan die zich in voorlopige hechtenis bevinden.