Begin december kwamen er signalen binnen bij de deken. Mr. X was op een wrakingszitting gekomen met een cameraman. De rechtbank weigerde die, omdat er geen correcte aanvraag lag. Mr. X ontstak in woede en vertoonde vreemd gedrag, volgens de rechter ‘volstrekt ongepast, en in ieders nadeel.’
De volgende dag kwam een cliënt van mr. X door de rechtbankbeveiliging met de advocatenpas van mr. X tussen zijn stukken. Bij het ophalen maakte de raadsman een verwarde indruk en tapte hij schuine moppen.
Bij een gerechtshof had mr. X erop gestaan dat de wederpartij onder ede werd gehoord. Ook moest de voorzitter een te laat ingediend stuk van mr. X accepteren op straffe van wraking, want hij had geen zin ‘in dit gezeik’. Mr. X verklaarde al dagen niet geslapen te hebben. De wederpartij diende over deze zitting een klacht in omdat mr. X zo fel uithaalde en hem en zijn advocaat voor leugenaar uitmaakte.
Op 4 december sprak de deken met mr. X. Volgens het gespreksverslag gedroeg mr. X zich ontremd. Hij vertelde dat hij ‘lichtelijk hypomaan’ was en dat dit richting een manische psychose kon gaan. Waarschijnlijk had hij de pas zelf aan zijn cliënt gegeven. Bij het ophalen had hij een ‘psychotische ervaring’ gehad. Hij was drie maanden daarvoor gestopt met zijn medicijnen omdat hij daar duf van werd. Nu was hij ’tegelijkertijd hard gaan werken en [had] zes nachten overgeslagen.’
Kort na het gesprek meldde mr. X aan de deken dat hij een zakenlijst zou opstellen en rust zou nemen.
Op 11 december ging de deken op bezoek bij mr. X op kantoor. Hij bekeek dossiers en sprak ook met bevriende advocaten en kantoorgenoten. Conclusie: mr. X is in principe een goede advocaat – maar nu even niet. De deken vraagt een 60b-schorsing. Hij ziet voor zich dat mr. X over enige tijd weer kan beginnen en zal dan een vinger aan de pols houden.
Mr. X erkent dat hij fatsoensgrenzen heeft overschreden en wijt dat aan een combinatie van werkdruk, slaapgebrek en persoonlijke omstandigheden. Ja, hij heeft rust nodig, maar zes weken lijkt hem voldoende.
De raad van discipline Amsterdam wijst de 60b-schorsing toe, vooral ‘om mr. X tegen zichzelf te beschermen’. Die schorsing is (altijd) voor onbepaalde tijd, maar als mr. X er klaar voor is zal een verzoek om opheffing ‘op de kortst mogelijke termijn’ worden behandeld.
In de uitspraak staat concreet met citaten beschreven wat mr. X deed en zei. Ongemakkelijk: vreemd gedrag door (waarschijnlijk) ziekte, moet dat zo expliciet? Maar je wilt óók niet dat tuchtrechters mensen op ‘pauze’ kunnen zetten met vage algemeenheden die voor niemand te controleren zijn.