
Op een frisse zomerdag in 1987 vond Agaath Reijnders-Sluis bij de post een kort briefje van Leonard de Haas, de toenmalige deken. ‘De Raad heeft het voornemen een administratief bureau voor de Amsterdamse orde in te stellen. Dit bureau zal belast zijn met de organisatie van allerhande zaken. (…) De hoeveelheid werk is op dit moment moeilijk in te schatten. Gedacht wordt aan drie à vier dagdelen per week.’
‘Ik heb wel gelijk gezegd: drie of vier dagdelen lijkt me wat weinig,’ vertelt Reijnders-Sluis ruim 37 jaar later, in haar woonkamer niet ver van de plek waar het bureau van de Amsterdamse orde sinds 2008 is gevestigd, en waar inmiddels zo’n dertig mensen werken.