Een man woonde met vrouw en kind in een verbouwde schuur op het erf van zijn schoonouders. Na de echtscheiding eiste de man eerst vergeefs van zijn ex, en daarna van zijn ex-schoonouders een ton terug die hij in de verbetering en uitbouw van de schuur had gestoken. Volgens zijn ex hoefden haar ouders ook niks te betalen, omdat je in de schuur officieel niet mocht wonen.
Mr. X schreef namens de man de ex-schoonouders aan. Als ze vonden dat ze niks hoefden te betalen vanwege het ontbreken van een woonbestemming, zou hij bij de gemeente informeren en zo nodig bestemmingswijziging vragen. ‘Cliënt begrijpt dat het benaderen van de gemeente een rigoureuze maatregel is, en wil dat ook helemaal niet hoeven te doen,’ aldus mr. X in de brief. ‘Echter kan cliënt de huidige situatie ook niet ‘zo maar’ aan zich voorbij laten gaan.’ Volgt een verzoek tot het doen van een voorstel.
De schoonouders voelen zich gechanteerd en stappen naar de tuchtrechter. De raad van discipline Den Bosch acht de klacht ongegrond, maar klagers gaan in appel.
De vraag die mr. X de gemeente wilde stellen was geen ‘onschuldige’ vraag, stellen zij. Mr. X moest weten dat er een risico was dat de schuur in oorspronkelijke staat zou moeten worden gebracht en dat dochter en kleindochter weg zouden moeten. Een verzoek om legalisering was kansloos. De suggestie dat navraag bij de gemeente kon worden voorkomen door een bedrag over te maken, was volgens hen je reinste chantage.
Mr. X stelde dat het ging om een stap als opmaat naar een civiele procedure. De gang naar de gemeente hield direct verband met het te bereiken doel – het terugkrijgen van een deel van het geld dat hij in de woning had gestopt. Of een bestemmingswijzigingsverzoek kansrijk was geweest, was volgens hem tuchtrechtelijk niet relevant, en bovendien achtte hij het indertijd niet kansloos. Het was ook noodzakelijk, zei hij, om in een civiele procedure ongerechtvaardigde verrijking aan te tonen. Illegale bewoning drukte immers de waarde.
Maar, gaf hij op de zitting toe, zijn aankondiging leek wel eerder op een pressiemiddel dan op een logische vervolgstap. Hij bood zijn excuses aan.
Het Hof oordeelt dat mr. X zijn vrijheid als advocaat van de wederpartij niet had overschreden. Mr. X had voldoende onderbouwd dat zijn brief in het kader van de belangenbehartiging een redelijk doel diende. Daar kwam bij dat ter zitting was gebleken dat de schoonouders zelf ook al regelmatig om bestemmingswijziging hadden gevraagd. De gemeente was dus al op de hoogte. In dat licht hadden zij de brief wellicht ook niet zo snel als chantage mogen opvatten.
De klacht is ongegrond, maar mr. X had zich met zijn woordkeuze volgens het hof wel op het randje van het (tuchtrechtelijk) toelaatbare begeven.