Mr. X lag in de clinch met een andere advocaat, die vereffenaar was van een stichting in liquidatie. Volgens die vereffenaar deed mr. X ten onrechte alsof hij advocaat van die stichting was. De vereffenaar diende daarover een klacht in bij de deken.
Mr. X beantwoordde die klacht met klachten tegen de vereffenaar (en diens advocaat). Volgens mr. X maakte de vereffenaar onder meer misbruik van tuchtrecht door zich zonder enige grond over hem te beklagen.
Na de schriftelijke rondes bij de deken stelde mr. X voor de klachten over en weer in te trekken. Maar daar ging de vereffenaar niet mee akkoord. Mr. X had volgens hem kansloze klachten ingediend. ‘Ik laat niet gebeuren dat het frustreren van ‘klachtrecht’ op die wijze wordt beloond,’ aldus de vereffenaar.
Mr. X kreeg dus geen deal, maar trok toch zijn klachten in. De klacht van de vereffenaar tegen hem leidde tot een berisping omdat hij zich ten onrechte had gepresenteerd als advocaat van de ontbonden stichting.
Ne bis in idem
In de onderhavige zaak verwijten de vereffenaar en diens advocaat mr. X dat hij hen met tegenklachten intimideerde en onder druk zette om hun klacht in te trekken. Ook klagen zij dat mr. X de vereffenaar aansprakelijk stelde voor de schade die diens klacht hem zou hebben berokkend (en dat terwijl die klacht al door de raad gegrond was verklaard).
Mr. X beroept zich op ne bis in idem omdat hij inmiddels op een dekenklacht een schorsing had gekregen van dertig weken, waarvan 26 voorwaardelijk, vanwege ‘lichtvaardig klachtgedrag’ en polariserend optreden in verschillende gevallen. Maar volgens de raad van discipline zag het dekenbezwaar op een ander feitencomplex, van ná de onderhavige kwestie.
Pressiemiddel
Ook het verweer van mr. X dat zijn tegenklacht niet alléén was bedoeld om de klacht tegen hem van tafel te krijgen treft geen doel. Dat andere klachtonderdelen volgens mr. X wel kansrijk hadden kunnen zijn, ziet raad ziet als erkenning dat de klacht deels diende ter vergelding en als drukmiddel. Dat is in strijd met de kernwaarde integriteit en gedragsregel 24.
De aansprakelijkstelling acht de raad eveneens in strijd met de integriteit. Het tuchtrecht moet laagdrempelig zijn om de integriteit en kwaliteit van de beroepsgroep te waarborgen. Zo’n aansprakelijkstelling kan potentiële klagers afschrikken. Alleen in heel beperkte uitzonderingssituaties zoals (herhaald) misbruik van tuchtrecht kan aansprakelijkstelling aan de orde zijn.
Hoewel het gedrag een zwaardere maatregel zou rechtvaardigen, laat de raad het bij een berisping omdat mr. X zich naar het lijkt intussen succesvol heeft laten coachen en op de zitting van de aansprakelijkstelling afstand deed.