De advocaten vinden dat rechtbanken en gerechtshoven hun taak niet naar behoren uitvoeren in strafzaken die draaien om bewijs uit cryptotelefoons van EncroChat en Sky. Dat het veelal gaat om verdenking van ernstige misdrijven vormt evident geen rechtvaardiging, aldus de advocaten.

De brandbrief is een vervolg op een brief die in 2022 werd gestuurd. Toen spraken de advocaten ook hun bezorgdheid uit over de eerlijkheid van het strafproces in zogeheten ‘PGP-zaken’. Nu, bijna drie jaar later, zijn deze zorgen bepaald niet weggenomen, stellen de advocaten. Strafpleiters Ruud van Boom en Justus Reisinger, de eerste twee ondertekenaars, zijn de initiatiefnemers van de brieven. De laatste brief is ondertekend door bijna honderd advocaten.

Volgens de ondertekenaars worden juridische argumenten rond de rechtmatigheid van bewijsmateriaal uit cryptotelefoons systematisch afgewezen. Dat is in strijd met het beginsel dat iedere verdachte recht heeft op een eerlijk proces, zeggen de advocaten. ‘Hoe zwaar de beschuldiging ook is en hoe gerechtvaardigd die voor de buitenstaander ook mag lijken, gedurende het strafproces dient een verdachte door eenieder te worden vermoed onschuldig te zijn. Elke verdachte heeft om die reden het recht op informatie en het recht op tegenspraak. Om zich vervolgens effectief te kunnen verdedigen voor een rechterlijk college zonder enige vooringenomenheid en zonder dat hem of haar beslissingen uit andere zaken wordt tegengeworpen.’

Vertrouwensbeginsel

Kern van probleem is het vertrouwensbeginsel. Omdat de onderzoeken naar EncroChat en Sky formeel in Frankrijk hebben gelopen, moeten vraagstukken over rechtmatigheid en betrouwbaarheid van bewijs volgens het Openbaar Ministerie worden getoetst in Frankrijk. Nederlandse rechters zijn daarvan afhankelijk.

De Hoge Raad heeft in 2023 beslist dat van het vertrouwensbeginsel kan worden afgeweken als blijkt dat de samenwerking tussen Frankrijk en Nederland heel intensief is geweest of als Nederland het initiatief heeft genomen tot de samenwerking. ‘Desalniettemin worden concrete verzoeken die zijn gericht op het vaststellen van de feitelijke aard en omvang van deze samenwerking of de mate van initiatief, om de stelling te kunnen onderbouwen dat het vertrouwensbeginsel niet op gaat, steevast afgewezen met als motivering dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is.’ De advocaten zien verder dat rechters steeds vaker, ‘één-op-één, niet alleen (rechts)overwegingen, maar zelfs complete feitenvaststellingen overnemen uit (tussen)uitspraken in andere zaken, zonder de exacte argumenten, verzoeken of verweren uit die andere zaak te kennen’.

Volgens de advocaten beroven deze ontwikkelingen de individuele verdachte het recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak. Zij zien zich daarom genoodzaakt om zich weer uit te spreken richting de Rechtspraak. ‘Van de rechterlijke macht wordt niet meer, maar ook niet minder verlangd dan volledig, onafhankelijk en grondig onderzoek te doen naar en te oordelen over de onbetwistbare feiten en het toepasselijk recht. Het zal best wat werk zijn, maar het is hoogste tijd dat het wordt gedaan.’

Lees hier de volledige brief.

Redactie Advocatenblad

Profile page
Advertentie