Door Marieke Dankbaar, Rachel Hoeneveld, Laurien Mulder, allen advocaat bij Pot Jonker Advocaten in Haarlem.
Bekendmaken, verzenden en ontvangen
De belangrijkste ontwikkeling in deze Kroniekperiode voor wat betreft verzenden en ontvangen, is de erkenning van andere postbezorgers dan PostNL. De Centrale Raad ging op 16 juni 2020 om: onder ‘ter post bezorgd’ van artikel 6:9, lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt niet langer uitsluitend verzending via Post NL verstaan (ECLI:NL:CRVB:2020:1207).1 De Afdeling oordeelde op 15 juli 2020 gelijkluidend, zie ABRvS 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1682).2 Daarnaast zijn er verschillende uitspraken verschenen over verzendadministraties van bestuursorganen. In CRvB 28 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1045)3 stelde iemand dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet had ontvangen, zodat het bestuursorgaan in beginsel aannemelijk moest maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde was ontvangen. Bij verzending ter post naar het juiste adres wordt vermoed dat het stuk is ontvangen. Maar dan moet wel sprake zijn van een deugdelijke verzendadministratie. Hier gaat het in voornoemde uitspraak mis, hoewel de Centrale Raad in een eerdere uitspraak dezelfde verzendadministratie als voldoende deugdelijk had beoordeeld. Uit de overgelegde schermprint kon niet worden afgeleid dat het besluit daadwerkelijk ter verzending aan PostNL was aangeboden, oordeelde de Centrale Raad nu. Bij een handmatig verzendproces, waarbij in de postkamer brieven in een postzak van PostNL worden gedeponeerd, zal voor iedere brief moeten worden geregistreerd dat en wanneer de brief in de postzak is gedaan.
Toch hoeft niet altijd elke brief afzonderlijk te worden geregistreerd, zo blijkt uit CRvB 16 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1318).4 Het registratiesysteem Socrates bundelt de aangemaakte documenten in een batch, in dit geval 714 documenten. Deze batch is blijkens een e-mail van PostNL ontvangen en er waren 714 documenten ingelezen. Het college had met deze wijze van verzending en overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat het besluit ook echt ter post was bezorgd. Ook de Sociale Verzekeringsbank (SVB) werkt met schermprintjes om haar punt te maken, maar komt daar niet mee weg (CRvB 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265).5 Volgens de SVB impliceert het feit dat de besluiten op een bepaalde datum zijn opgeslagen in het digitale dossier dat de besluiten ook daadwerkelijk zijn opgemaakt, geprint en ter postbezorging zijn aangeboden. De Centrale Raad was niet onder de indruk en oordeelde dat uit de beschreven wijze van verzenden niet blijkt dat de besluiten op de bedoelde datum ook feitelijk zijn verzonden.
In fiscale boetezaken lag het voorgaande tot voor kort anders. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat uit artikel 6 EVRM volgt dat het niet voor risico van de belastingplichtige kan komen als hij stelde dat zijn termijnoverschrijding niet aan hem te wijten was, terwijl omtrent de juistheid van die stelling geen zekerheid viel te verkrijgen. Thans is de Hoge Raad van oordeel, in het arrest van 5 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1102),6 dat de verzending van een stuk per post het vermoeden van ontvangst rechtvaardigt (zoals de andere bestuursrechters al vonden). Het ligt op de weg van de belanghebbende die de ontvangst van een door de Belastingdienst verzonden stuk ontkent, om dit vermoeden te ontzenuwen. Kan de belanghebbende aantonen dat de ontvangst van het besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld, dan zal de inspecteur nader bewijs moeten leveren.
Verschoonbaarheid
De jurisprudentie omtrent verschoonbaarheid van termijnoverschrijding sluit aan op het voorgaande thema. Het laatstgenoemde arrest van de Hoge Raad betekende niet dat een heffingsambtenaar een bezwaarde niet-ontvankelijk kon verklaren zonder nader onderzoek. In het arrest van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1595)7 oordeelde de Hoge Raad dat de heffingsambtenaar onderzoek moest doen naar de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding. Dat is niet anders als het bezwaar is ingediend door een beroepsmatig optredende gemachtigde.
Er is ook veel te doen geweest om de e-mailservice van www.overheid.nl, onder meer over de daarbij aan te vinken onderdelen (ABRvS 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:175).8 Appellanten hadden aangevoerd dat zij erop hadden vertrouwd dat zij door aanmelding bij de e-mailservice bericht zouden krijgen van de verlening van een vergunning. Dat bericht was niet ontvangen en hun bezwaar was daardoor te laat. De Afdeling overwoog dat de enkele omstandigheid dat appellanten zich hadden aangemeld bij de e-mailservice niet betekende dat zij erop mochten vertrouwen dat zij op de hoogte zouden worden gehouden van alle voor hen mogelijk relevante besluiten. Appellanten houden steeds een eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te geraken van verlening van vergunningen. Toch kunnen bijzondere omstandigheden dit anders maken. Het college had in dit geval medegedeeld dat appellanten van de e-mailservice konden uitgaan. Appellanten hadden alle opties aangevinkt voor berichten over vergunningen in hun omgeving. De betreffende vergunning was echter door de gemeente onder het kopje ‘overig’ en subcategorie ‘voorlichting’ geplaatst. Het kan appellanten niet worden aangerekend dat zij deze categorieën niet hadden aangevinkt, zodat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.
Een ander geval waarin de burger toch mocht vertrouwen op de e-mailservice van www.overheid.nl was die in ABRvS 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1887).9 Voor eventuele belanghebbenden is het in het geval van bestemmingsplannen op zijn minst van belang dat de aanduiding van het plangebied voldoende bepaald is. Daar ging het in deze uitspraak mis. In dit geval kon uit de e-mail niet worden opgemaakt dat het plan betrekking had op een veel groter gebied dan in de locatieomschrijving was omschreven. Appellant en anderen waren hierdoor op het verkeerde been gezet, zodat hen niet kon worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hadden gebracht.
Gelredome had juist ten onrechte nagelaten om op www.overheid.nl te kijken. Zij maakte te laat bezwaar, maar de termijnoverschrijding was volgens haar verschoonbaar, omdat het college niet had mogen volstaan met een elektronische publicatie van de verleende omgevingsvergunningen. Zoals inmiddels bekend, kan worden volstaan met alleen een elektronische publicatie als dit bij wettelijke voorschrift is geregeld, zo volgt uit artikel 2:14, lid 2 Awb. In dit geval gaf de gemeentelijke verordening de mogelijkheid om elektronisch te publiceren, maar schreef dat niet dwingend voor. Daarom had niet volstaan mogen worden met alleen elektronische publicatie. De termijnoverschrijding was toch niet verschoonbaar, omdat in het huis-aan-huisblad was vermeld dat besluiten te vinden waren op www.overheid.nl, en Gelredome had daar dus best een blik op kunnen werpen (ABRvS 30 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3628).10
Belang
Procesbelang
Uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 juli 2019 blijkt dat het mogelijk is een procesbelang te hebben bij een boete van 0 euro. Ondernemingen waar een besluit tot is gericht en waarbij is vastgesteld dat zij een overtreding hebben begaan, kunnen er belang bij hebben daartegen beroep in te stellen, in ieder geval voor zover het gaat om de vaststelling dat een overtreding heeft plaatsgevonden en dat zij overtreder zijn (ECLI:NL:CBB:2019:329).11
Rechtstreeks, eigen, afgeleid en objectief belang
Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen degene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent niet dat het belang van die derde bij dat besluit reeds daarom als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig direct eigen belang heeft bij het besluit. Zowel de Centrale Raad als de Afdeling heeft hierover een aantal uitspraken gedaan. Zo kan een garantsteller belanghebbende zijn bij een uitkeringsbesluit gericht aan een werknemer van een inmiddels failliete werkgever (CRvB 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:655)12 en een exploitant van een zorgcentrum bij een besluit gericht aan een cliënt waarbij is medegedeeld dat geen zorg mag worden ingekocht bij het zorgcentrum (CRvB 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:669).13
Ook een vakbond, in casu de Kunstenbond als belangenbehartiger voor de fundamentele rechten (namelijk het recht op arbeid) van de orkestleden van het Metropole Orkest, kan ontvankelijk zijn in een beroep tegen een subsidiebesluit. Het orkest zelf is weliswaar direct belanghebbende, maar de orkestleden worden in hun fundamentele recht op arbeid door het subsidiebesluit geraakt (ABRvS 2 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984; zie ook: ABRvS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2022 en ECLI:NL:RVS:2019:2022).14 Het maakte overigens geen verschil dat de Kunstenbond de belangen van ongeveer tien leden behartigde; dit is voldoende om te spreken van een collectief belang.
Daarentegen hebben aandeelhouders, die alleen indirect in hun vermogen geraakt worden door (subsidie)besluiten, geen rechtstreeks belang (CBb 29 oktober 2019, ECLI:NL:CBB:2019:539).15 Dit betekent niet dat een economisch belang nooit een rechtstreeks belang omhelst. De Afdeling besliste namelijk dat een persoon die een voorkeursrecht had op een perceel, dus nog geen eigenaar was, maar wel in overleg was geweest met het gemeentebestuur over de door hem gewenste woning, een economisch belang had bij het besluit en als belanghebbende moest worden aangemerkt (ABRvS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:300).16
Onder omstandigheden kan door de bestuursrechter overigens worden afgezien van de ambtshalve beoordeling van de ontvankelijkheid: uit een uitspraak van de Afdeling van 17 april 2019 bleek dat dat aan de orde was bij 111 ‘potentiële belanghebbenden’ namens wie het beroep mede werd ingesteld. Daarbij was van belang dat de beoordeling van de ontvankelijkheid een vergaand onderzoek zou vergen. Omdat de beroepsgronden sowieso inhoudelijk behandeld zouden worden vanwege de ontvankelijkheid van de appellant, die ook namens de 111 bewoners beroep instelde, zou daar geen meerwaarde uit voortvloeien (ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1263).17
Concurrentie
Een concurrent moet een rechtstreeks en actueel belang hebben bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigingsplan. Een concurrent die opkomt tegen een wijzigingsplan waarbij een uit te werken bestemming wordt vastgesteld, had nog geen belang daarbij omdat het ging om een onzekere, toekomstige ontwikkeling, zo oordeelde de Afdeling in haar uitspraak van 27 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3988).18
Voor de belanghebbendheid van een concurrent bij een toewijzingsbesluit van een schaarse vergunning, gericht aan een ander geldt: aan de concurrent kan de extra eis worden gesteld dat zij ook een aanvraag voor de vergunning heeft ingediend wil zij als belanghebbende in een procedure tegen het besluit kunnen opkomen. In het kader van de gunningsprocedure had een beroep kunnen worden gedaan op (fundamentele) rechten op grond van het Unierecht. Daarom staat het Unierecht niet in de weg aan de niet-ontvankelijkverklaring (Rechtbank Den Haag, 30 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:4226).19
Rechtspersonen, politieke partijen, herkenbaarheid en feitelijke werkzaamheden
De Klimaatpartij is een politieke partij en als eerder overwogen, kan een politieke partij als belanghebbende niet ter bescherming van algemene en collectieve belangen opkomen tegen een besluit, omdat de woorden ‘in het bijzonder’ aan het slot van artikel 1:2 lid 3 Awb zich daartegen verzetten. Dat de Klimaatpartij zich als one-issue partij profileert, betekent niet dat zij rechtstreeks in haar belang wordt getroffen door een besluit dat zich met dat ene issue niet zou verdragen. Daarvoor is het focuspunt van de partij toch nog wat te diffuus (ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3833).20
Een actiegroep op Facebook kan wel belanghebbende zijn bij een bestemmingsplan: ook andere entiteiten dan natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen immers belanghebbende zijn. Aan deze andere entiteiten wordt wel de eis gesteld dat zij herkenbaar zijn in het rechtsverkeer. Daarbij kan bij Facebookgroepen gedacht worden aan eenzelfde doel, meerdere kernleden rondom de Facebookpagina, een ledenbestand, informatieverspreiding op de Facebookpagina, het organiseren van demonstraties, de verkoop van promotiemateriaal om de kosten van de actiegroep te dekken, inspraak/overleg enzovoort (ABRvS 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1399).21 Daarentegen was een werkgroep die opkwam tegen de vaststelling van een bestemmingsplan voor een begraafplaats onvoldoende herkenbaar in het rechtsverkeer (ABRvS 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:213).22 Opvallend was een uitspraak van de Afdeling waarbij de Vereniging van Deelgenoten Texel beroep had ingesteld tegen een wijzigingsplan. De Afdeling oordeelde dat, hoewel de zienswijze en het beroep waren ingediend door de vereniging, de afzonderlijke eigenaren van de naastgelegen percelen (in de stukken benoemd met nummers) belanghebbend waren. Het beroep werd dus toegerekend aan de afzonderlijke eigenaren (ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:490).23
Afstand/gevolgen van enige betekenis
In ABRvS 25 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3258)24 overweegt de Afdeling nog eens hoe het zit met gevolgen van enige betekenis: als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een door een besluit toegestane activiteit, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
De uitspraken over ‘gevolgen van enige betekenis’ zijn inmiddels talrijk, maar ook nogal casuïstisch. We lichten er een paar uit. In een uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1787)25 oordeelde de Afdeling dat voor de kring van belanghebbenden bij een milieuneutrale veranderingsvergunning bepalend is welke feitelijke gevolgen de inrichting na verandering ervan naar verwachting zal veroorzaken, niet welke gevolgen de inrichting, binnen de grenzen van haar vergunning, mag veroorzaken. Appellante viel hierdoor buiten de boot en de bestuursrechter had dit ambtshalve geoordeeld. Appellante vond dit in strijd met het verbod op reformatio in peius. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank niet onjuist had gehandeld, ongeacht het feit dat appellante daardoor in een nadeligere positie was geraakt. Het verbod van reformatio in peius geldt namelijk niet voor ambtshalve te toetsen onderwerpen.
De Afdeling oordeelde in een andere kwestie dat voor de belanghebbendheid bij een kapvergunning niet alleen relevant is dat de partij zicht heeft op de bomen en/of in de directe omgeving van de bomen woont, maar ook dat de kap van de bomen gevolgen van enige betekenis heeft voor de luchtkwaliteit bij de woning (ABRvS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3258).26 In de door het bevoegd gezag overgelegde notitie stond overigens dat de bomen langs de Industrieweg nauwelijks bijdroegen aan een betere luchtkwaliteit en dat dit zeker niet het geval was bij de verder weg gelegen woning van de klager. Zo kreeg het college toch gelijk. Opvallend is dat er steeds meer gevraagd lijkt te worden van potentiële belanghebbenden, als de ‘enige betekenis’ van de gevolgen in twijfel wordt getrokken. Denk aan geluids- of geurrapporten, die kennelijk nodig zijn om te bewijzen dat je wel degelijk hinder ondervindt (zie de hiervoor genoemde ECLI:NL:RVS:2019:3258, maar ook ABRvS 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1077).27
Bezwaarschriftprocedure
Een bezwaarschrift moet je soms wíllen herkennen. Een bezwaar, verwoord op een formulier ‘Aanvraag deskundigenoordeel door werknemer’, is wel degelijk een bezwaarschrift (CRvB 28 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2848).28
Tussen de uitnodiging voor een hoorzitting en de hoorzitting zelf zit soms erg weinig tijd; in het geval van appellant in CRvB 25 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:442)29 nog geen week. De Centrale Raad overwoog: ‘Hoewel in de Awb geen termijn is genoemd voor het uitnodigen voor de hoorzitting, volgt uit het feit dat belanghebbenden tot tien dagen voor het horen nadere stukken kunnen indienen, dat deze termijn in elk geval langer dan tien dagen moet zijn.’
Als een van de leden van een externe adviescommissie tijdens de hoorzitting verhinderd is, hoeft dat niet te betekenen dat is gehandeld in strijd met de wet. Wel is vereist dat de voorzitter aan het begin van de hoorzitting bekendmaakt dat één van de leden is verhinderd, en dat vervolgens met transparantie en zorgvuldigheid alle commissieleden worden betrokken bij het vervolg (CRvB 8 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:680,30 zie ook: CRvB 16 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1527).31 Ook in bezwaar geldt het verbod op reformatio in peius: de wetgever heeft met artikel 7:11 Awb – de volledige heroverweging – tot uitdrukking willen brengen dat onderdelen van het besluit die losstaan van de aangevoerde bezwaren, niet mogen worden heroverwogen en dat het besluit niet ten nadele van de bezwaarde mag worden gewijzigd. Als dat toch gebeurt, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat ook los van de bezwaarprocedure mocht worden teruggekomen van het oorspronkelijke besluit (CRvB 30 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1062).32
(Hoger) beroep
Relativiteit
Relativiteit blijft ingewikkeld: zo was daar een appellante die op zes meter (!) van het Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog woonde, en een beroep deed op de normen uit de Wet natuurbescherming (Wnb). De Afdeling oordeelde dat door de zeer korte afstand tot het gebied het belang van appellante bij het behoud van een goede kwaliteit van haar woonomgeving zodanig verweven was met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat de betrokken normen van de Wnb ook strekken tot bescherming van haar belangen (ABRvS 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110).33
Voor de toepassing van het relativiteitsvereiste moet ten aanzien van de algemene belangen die worden beschermd door de Monumentenwet 1988, onderscheid worden gemaakt tussen monumentale waarden van de gebouwde omgeving en archeologische monumenten. Eerstgenoemde kunnen verweven zijn met het woon- en leefklimaat van natuurlijke personen; bij archeologische monumenten kan dat niet (want zij zijn boven de grond niet zichtbaar). De term ‘cultuurhistorische waarden’ kan slaan op monumentale waarden van de gebouwde omgeving alsook op archeologische waarden. Het is in feite een verzamelterm. Voor zover (bestemmingsplan)regels betrekking hebben op de bescherming van cultuurhistorische waarden, zal in de context van het relativiteitsvereiste dus moeten worden onderzocht in hoeverre het gaat om monumentale waarden van de gebouwde omgeving en/of archeologische waarden. Beschermde stads- of dorpsgezichten zijn als zodanig aangewezen vanwege de monumentale waarde van de gebouwen die samen het stadsgezicht vormen. Bestemmingsplanregels die de waarde van het beschermde stads- of dorpsgezicht beschermen, kunnen verweven zijn met het woon- en leefklimaat van natuurlijke personen, zodat het relativiteitsvereiste aan een geslaagd beroep op die planregels niet in de weg staat (ABRvS 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:116).34
Incidenteel hoger beroep
Incidenteel hoger beroep brengt ons nog maar incidenteel interessante uitspraken. CRvB 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3920)35 is er zo eentje, waaruit maar weer eens blijkt dat je niet rustig kunt afwachten wat de wederpartij met een uitspraak doet. De Centrale Raad overwoog dat de aanleiding voor het instellen van incidenteel hoger beroep moet zijn gelegen in het door een andere partij ingestelde hoger beroep (het principaal hoger beroep). Het incidenteel hoger beroep is niet bedoeld om een partij, die door de uitspraak van de rechtbank in een nadeliger positie is geraakt en zelf geen hoger beroep heeft ingesteld, alsnog een beroepstermijn te gunnen. Het incidenteel hogerberoepschrift dat feitelijk het principale beroep ondersteunt, moest worden aangemerkt als een principaal hogerberoepschrift, en is dan dus te laat ingediend.
Bewijsrecht
Uit het arrest van het EHRM van 15 maart 2016, Gillissen/Nederland, kan niet worden afgeleid dat het recht op een eerlijk proces met zich brengt dat de rechter in alle gevallen moet voldoen aan een verzoek van een partij om personen als getuige op te roepen, zo overwoog de Centrale Raad in de uitspraak van 8 januari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:18).36 De Centrale Raad overwoog verder dat de rechter mag afzien van het oproepen van getuigen als de verklaring niet noodzakelijk is voor de vaststelling van de relevante en in geschil zijnde feiten (CRvB 14 mei 2019, ECLI:NL:CBB:2019:201).37
Hoe zit het dan als de rechter zelf een getuige wil oproepen? Indien een (voorwaardelijk) bewijsaanbod is gedaan, kan de rechter in de regel volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod. Het staat de rechter vrij alleen dan (zelf) een getuige op te roepen indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt. De Hoge Raad zette in het arrest van 15 november 2019 nog eens uiteen hoe het zit met het oproepen, meebrengen en horen van getuigen (ECLI:NL:HR:2019:1786).38
Fuiken
De heroverweging in bezwaar is slechts in die zin beperkt dat onderdelen van het bestreden besluit die geheel los van het aangevoerde bezwaar staan, in beginsel buiten beschouwing blijven en dat er een verbod van reformatio in peius geldt (zie ook hiervoor). Een besluit op grond van de Wet WIA, zoals dat in de uitspraak van 21 augustus 2019 aan de orde was, kent één ondeelbaar rechtsgevolg. Het gaat om toekenning van een uitkering met inachtneming van een bepaald arbeidsongeschiktheidspercentage, dan wel om weigering van een uitkering. Zo’n besluit is dus niet op te delen in van elkaar te onderscheiden besluitonderdelen en er bestaat dan ook geen fuik (CRvB 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2783).39
Finale geschilbeslechting
Het zelf voorzien door de rechter is niet alleen voorbehouden in gevallen waarin maar één mogelijke beoordeling resteert. Ook als het college van burgemeester en wethouders (het college) beoordelingsvrijheid heeft, hoeft dat de rechter er niet van te weerhouden zelf in de zaak te voorzien (CRvB 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3090).40 De rechtbank zag kennelijk geen mogelijkheid voor herstel van het gebrek in het besluit, zodat deze het besluit om een ambtenaar te verplichten andere werkzaamheden uit te voeren, vernietigde.
De Afdeling verleende nog net niet zelf de vergunning in de uitspraak van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4403).41 Het college weigerde een omgevingsvergunning te verlenen om een shortstaybedrijf en kantoorruimte om te zetten naar een hotelfunctie, zelfs nadat de Afdeling al tweemaal een bestuurlijke lus had toegepast. De derde keer besliste de Afdeling dat het college binnen zes weken een omgevingsvergunning moest verlenen. Ook in ABRvS 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:720)42 pakte de Afdeling flink door, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herriep het boetebesluit dan maar zelf. De rechtbank had ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 8:72a Awb. Deze bepaling geeft geen ruimte om bij vernietiging van de oplegging van een bestuurlijke boete een opdracht te geven om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank had zelf, zoals het boeteprocesrecht voorschrijft, een beslissing over het opleggen van de boete moeten nemen.
Overige (hoger)beroepsperikelen
Dit thema is een beetje een vergaarbak aan toch best relevante en interessante uitspraken. We doen ons best er enige orde in aan te brengen. Oplettendheid blijft geboden wanneer het college zelf beroep instelt bij de rechtbank of de Afdeling. Op grond van artikel 160 Gemeentewet is een procesbesluit vereist voor het voeren van rechtsgedingen. Dit is niet vereist wanneer het college verweer voert. Als het echter incidenteel appel instelt, is een procesbesluit wel vereist en moet dit tijdig zijn genomen, zo blijkt uit ABRvS 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1104).43 Als het besluit onbevoegd is genomen, is bekrachtiging achteraf niet mogelijk!
Als je wordt opgeroepen om ter zitting te verschijnen, dan doe je er goed aan daar gehoor aan te geven. Op grond van artikel 8:31 Awb en artikel 8:108 lid 1 Awb, trekt de rechter immers uit het niet verschijnen de gevolgtrekkingen die hem geraden voorkomen. De waarschuwing geldt zeker indien je als bestuursorgaan wordt opgeroepen. De Centrale Raad had een college opgeroepen om meer duidelijkheid te krijgen over de motivering van het bestreden besluit, meer in het bijzonder over de invulling van de beslissingsruimte van het college. Het college was niet verschenen. Daardoor was onvoldoende gebleken dat het college de rechtstreeks betrokken belangen had afgewogen; vernietiging volgde (CRvB 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3171).44
Als je je kans hebt laten lopen om bezwaar of beroep in te stellen als belanghebbende, kom je ook niet meer binnen als derde partij: CRvB 24 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1627).45
Door beperkte kennisneming van de stukken toe te staan, kunnen fundamentele beginselen van procesrecht in het gedrang komen. De rechtbank had in CRvB 16 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1710)46 haar oordeel in een ambtenarenzaak gebaseerd op stukken waarvan de Centrale Raad, anders dan de rechtbank, had beslist dat beperkte kennisneming juist niet gerechtvaardigd was. Dat betekende dat aan appellant in beroep bij de rechtbank en in bezwaar ten onrechte kennisneming van een deel van de processtukken was onthouden. De aangevallen uitspraak werd daarom vernietigd en dat gold ook voor het bestreden besluit in bezwaar. De Centrale Raad bekeek overigens wel of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven. Hard op het proces, zacht op de zaak, zeg maar.
In ABRvS 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3712)47 kwam een appellant op tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van zorgappartementen. Bij tussenuitspraak had de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek te herstellen. Het college deed dat en partijen mochten daarop natuurlijk reageren. Appellant betoogde echter dat hij niet de gelegenheid had gekregen te reageren op de reactie van vergunninghouder en vond dat hij daardoor onvoldoende zijn standpunt had kunnen geven. De Afdeling vond dat niet zo’n probleem. De bestuursrechter kan na ontvangst van de zienswijzen van partijen bepalen dat een nieuw onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek sluiten. Er bestaat geen wettelijke verplichting om partijen in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de zienswijzen van de andere partijen. Die verplichting is er dus kennelijk niet, maar naar onze mening kan het best onredelijk uitpakken als je als eisende partij niet meer in de gelegenheid wordt gesteld jouw visie op de nieuwe stellingen van de vergunninghouder te geven.
Indien het bestuursorgaan zelf hoger beroep in stelt, maar ook een nieuw besluit neemt, wordt op grond van artikel 6:19 Awb het beroep van betrokkene tegen het nieuwe besluit geacht mede onderwerp te zijn geworden van het geding in hoger beroep. Door vervolgens zelf het eigen hoger beroep in te trekken kan dat van rechtswege lopende beroep van de betrokkene echter niet van het toneel verdwijnen. Als gevolg van die intrekking is het geding vervolgens wel beperkt tot het beroep van betrokkene tegen het nieuwe besluit. Maar dan moet je als betrokkene wel gronden aanvoeren tegen het nieuwe besluit en ter zitting verschijnen. Doe je dat niet, dan is het much ado about nothing en wordt het beroep gewoon ongegrond verklaard (CRvB 14 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1044).48
Misbruik van (proces)recht
Ook de afgelopen kroniekperiode is misbruik van recht een terugkerend fenomeen gebleken; erg vaak in samenhang met overvloedige Wob-verzoeken. In het geval waarin een ontslagen ex-ambtenaar zijn oud-werkgever bestookte met 96 Wob-verzoeken, 35 Wbp-verzoeken en 11 verzoeken op grond van de AVG, werd misbruik van procesrecht aangenomen. De Afdeling oordeelde op 6 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3754)49 dat uit de verzoeken bleek dat verzoeker de informatie wilde gebruiken ten behoeve van andere procedures over zijn ontslag. Verzoeker had de Wob gebruikt voor een ander doel dan waar de Wob voor bedoeld is; openbaarmaking voor eenieder. Een vergelijkbare casus was die van ABRvS 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2923).50 Hier ging het ook om een ontslagen ambtenaar. De Centrale Raad had in de ontslagprocedure al geoordeeld dat niet was gebleken dat het college over nog meer stukken beschikte dan het had verstrekt. Daarna had de ambtenaar nog 43 Wob-verzoeken ingediend en hij wilde niet aangeven over welke stukken hij al beschikte. Ook dat leverde misbruik van recht op.
Opmerkelijk is dat de Afdeling in ABRvS 1 april 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:920)51 nauwkeurig naging of de doelstelling van verzoeker met het Wob-verzoek, namelijk het schrijven van een boek, geloofwaardig was. Verzoeker had nog geen synopsis, opzet of voorlopige indeling van het boek gemaakt, zodat niet duidelijk was welke informatie nog ontbrak die met het Wob-verzoek kon worden verkregen. Dit is opvallend, omdat de Wob niet voorschrijft dat er een belang moet zijn om een Wob-verzoek in te dienen.
Op 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4185)52 had de Afdeling ambtshalve beoordeeld of sprake was van misbruik van recht. De informatie die te maken had met een opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting kon ook worden opgevraagd in het kader van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Twee casino’s die om openbaarmaking van informatie over hun concurrent verzochten, maakten echter geen misbruik van recht. Dat de casino’s de informatie mogelijk ook op grond van artikel 7:4 Awb hadden kunnen krijgen in de procedure over de afwijzing van hun aanvraag voor een schaarse vergunning, maakte dat niet anders, zo volgt uit ABRvS 11 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4173).53
Als onder aan een besluit een duidelijke en juiste rechtsmiddelenverwijzing staat, moet het de professionele gemachtigde van een belanghebbende duidelijk zijn waar hij bezwaar moet maken. Als de gemachtigde desondanks gebruikmaakt van het webformulier van het betreffende bestuursorgaan bedoeld voor ‘een algemene vraag, opmerking, compliment, wens of idee’, dan kan volgens de Hoge Raad worden gesproken van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1185).54
Wraking
Met een wrakingsverzoek moet je niet te lang wachten. Verzoekster had als grond voor de wraking aangevoerd dat de behandelend rechter niet alle hem ten dienste staande middelen had gebruikt om te (laten) onderzoeken of een partij het college mocht vertegenwoordigen. Verzoekster was zelf ter zitting aanwezig en de wijze waarop het college was vertegenwoordigd, werd door de behandelend rechter met partijen besproken. Toen was geen wrakingsverzoek ingediend en het onderzoek ter zitting werd gesloten. Van na de sluiting van het onderzoek opgekomen relevante feiten of omstandigheden is niet gebleken. Vijf weken later diende verzoekster het wrakingsverzoek in. Dat was te laat; het verzoek voldeed niet aan het vereiste van artikel 8:16 lid 1 Awb en werd niet-ontvankelijk verklaard (CRvB 3 oktober 2019,ECLI:NL:CRVB:2019:3169).55
Coronarecht
De coronacrisis leverde meteen wat procesrechtelijke problemen op. Veel is daarvan nog niet in de AB of JB verschenen, maar een paar uitspraken willen we u niet onthouden. Vanwege de coronacrisis konden zittingen geen doorgang vinden. Voor voorlopige voorzieningen bood artikel 8:83, lid 4 Awb uitkomst. De voorzieningenrechter kan bij onverwijlde spoed of wanneer partijen niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting (CRvB 11 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:74556 en ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:830).57 Een rechter wraken omdat die telefonisch wil horen, heeft geen zin, ook al is telefonisch horen niet in de Awb geregeld. Dit is een procesbeslissing die niet door de wrakingskamer kan worden beoordeeld. En overigens doet de wrakingskamer uitspraak zonder zitting (ABRvS 30 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:897).58
Als de rechter en de griffier verhinderd zijn om de uitspraak te ondertekenen, moet hiervan melding worden gemaakt in de uitspraak. Dat de uitspraak niet is ondertekend, tast de rechtsgeldigheid niet aan (ABRvS 17 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:772).59 Anders dan de Centrale Raad leek te suggereren in de uitspraak van 21 november 2019, is het niet noodzakelijk dat er alsnog (uiteindelijk) een getekend exemplaar van de uitspraak in het dossier wordt gevoegd (ECLI:NL:CRVB:2019:3846).60
Slot
Zo, dat was het voor dit jaar. Niet onvermeld willen we nog laten dat de Afdeling bestuursrechtspraak ook dit jaar weer wat overzichtsuitspraken heeft gedaan die voor de rechtspraktijk vaak van praktisch nut zijn. In ieder geval is voor het procesrecht de uitspraak over artikel 8:29 Awb (beperkte kennisneming en geheimhouding) relevant: ECLI:NL:RVS:2020:1367.
Voorts zijn de uitspraken over de andere B’s in het bestuursrecht (bestuursorgaan en besluitbegrip) natuurlijk altijd interessant (denk aan de kwalificatie van de waarschuwing), maar die laten we in het kader van deze Kroniek nou eenmaal buiten beschouwing. Een andere trend, die niet zozeer het bestuursprocesrecht sec raakt, maar daar wel mee samenhangt, is die van de indringender toetsende rechter in samenhang met de idee dat de overheid wat responsiever dient te zijn. De inmiddels talrijke uitspraken over het vertrouwensbeginsel zijn daar een voorbeeld van. Voer voor andere Kronieken!
Noten
- AB 2020, 264.
- JB 2020/155.
- JB 2020, 130.
- JB 2019, 115.
- JB 2019, 153.
- JB 2019, 135 en AB 2019, 378.
- AB 2020, 52.
- JB 2020, 50.
- AB 2019, 323.
- JB 2019, 206, AB 2020, 39.
- AB 2019, 416.
- AB 2019, 560.
- AB 2019, 561.
- JB 2019, 139, JB 2019, 140 en AB 2019, 381.
- JB 2019, 215.
- AB 2020, 174.
- AB 2019, 352.
- AB 2020, 112.
- AB 2019, 428.
- JB 2020, 6 en AB 2020, 4.
- AB 2019, 326.
- AB 2020, 137.
- AB 2020, 172.
- JB 2019, 182.
- JB 2019, 138.
- AB 2019, 482 en JB 2019, 182.
- AB 2020, 291.
- JB 2019, 184.
- JB 2020, 75.
- AB 2019, 441.
- AB 2019, 439.
- JB 2020, 139.
- JB 2020, 112.
- AB 2019, 505.
- JB 2020, 35.
- AB 2020, 133.
- AB 2019, 467.
- AB 2020, 135.
- AB 2019, 470.
- AB 2020, 126.
- AB 2020, 128.
- JB 2020, 87.
- AB 2020, 270.
- JB 2019, 200.
- JB 2019, 130.
- JB 2019, 133.
- JB 2020, 3.
- JB 2020, 126.
- AB 2020, 130.
- AB 2019, 445.
- AB 2020, 195.
- AB 2020, 131.
- AB 2020, 262.
- AB 2019, 444.
- JB 2019, 202.
- JB 2020, 98.
- AB 2020, 163.
- AB 2020, 171.
- AB 2020, 153.
- AB 2020, 154.