Door / Ben Polman, Max den Blanken, Rachel Bruinen, Aimée Timorason, Frezia Aarts, Paul Verweijen, Chana Grijsen, Rick van Leusden, Patrick van der Meij, Desiree de Jonge, Paul van Putten, Sabine Pijl, Melissa Slaghekke, Michiel Olthof en Robert Malewicz (redactie), advocaten bij Cleerdin & Hamer Advocaten.
Voor de verdachte bestaat op grond van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de mogelijkheid om de rechter een verzoek te doen tot aanhouding van zijn zaak. Omdat in de praktijk veel van dit soort verzoeken worden gedaan, vond de Hoge Raad het nodig om in zijn arrest van 16 oktober van dit jaar (ECLI:NL:HR:2018:1934) algemene opmerkingen – aan de hand van eerdere rechtspraak – te maken over de wijze waarop verzoeken tot aanhouding van onderzoek ter terechtzitting moeten worden onderbouwd en door een rechter dienen te worden beoordeeld in relatie tot het aanwezigheidsrecht van een verdachte, waaronder begrepen het recht van verdachte om zich in zijn afwezigheid ter zitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen. Bij een aanhoudingsverzoek moet de rechter op grond van de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een belangenafweging maken en daarbij alle belangen in aanmerking nemen. Aan de ene kant is er het belang van de verdachte om zijn aanwezigheidsrecht te kunnen uitoefenen en aan de andere kant het belang van een spoedige berechting – wat zowel op de verdachte als op de maatschappij van toepassing is – met daarnaast nog het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.